Tekst en beeld Kees Lucassen
Kees Lucassen is een reisjournalist die per fiets en te voet heel wat beleefde. In eigen land en verder weg. Zo trapte hij, samen met zijn zoon Jelle, door het Gelukkige Land onder Napels.
“Whoeaa!”
Rollend over de Via Claudia Augusta vanaf de Passo di Resia, 1455 meter hoog en op de grens van Oostenrijk en Italië, enterde ik ooit laatstgenoemd land. Samen met Jelle, mijn destijds 14-jarige zoon. Vervolgens fietsten we, via het stedenschoon van Merano, Bolzano & Trento en het fonkelende Gardameer, naar Mantova, Verona en Venetië. Ergo, een toptocht. Waarna Jelle, die eerder ook al in Rome was geweest, concludeerde: “Mooi. Erg mooi. Maar Italië heb ik nu wel gezien.”
Ik dacht daar echter anders over. Reden waarom we een jaar later op het Stazione Centrale di Napoli in de trein naar Paestum zijn gestapt. Met als doel: slow-food-fietsend zoonlief het Italië zonder rolkoffers & selfiesticks te laten zien (én proeven). En terwijl de trein langs de Vesuvius zuidwaarts spoort, vertel ik aan Jelle: “Voordat de Romeinen over Zuid-Italië heersten, deden de Grieken dat. Menige stad hier heeft Griekse wortels, zoals Napels en ook Paestum, dat erg welvarend moet zijn geweest. Daarvan getuigen nu nog drie grote tempels.”
“Maar…” zegt Jelle, in het besef dat Paestum vandaag geen club in de Serie A heeft.
“Door malaria, de pest en plunderende piraten stierf de stad letterlijk uit”, leg ik uit. “Paestum verkruimelde en verdween onder onkruid en modder. Acht eeuwen later is de stad herontdekt.”
Pie-ie-ie-ie-iep!
De trein stopt. Station Paestum. Klein, leeg en verlaten. Maar niet ver van Villa Rita, een klein hotel vlak bij de tempels. Met naast het zwembad twee glimmende Giants met 21 versnellingen. Onze huur-biciclettas, die we niet veel later parkeren bij de Tempel van Athene. Waar we, weer drie uur later, vermoeid neerploffen op het terras van bar Anna, na zowel alle tempels als de Via Sacra, het Forum en het Amfitheater te hebben bekeken, én tal van graftombes, juwelen en beelden in het Museo Archeologico, én na twee panini met tomaat en mozzarella di bufula – de kaas van de streek – te hebben besteld.
“Best veel voor ‘n eerste dag”, vindt ook Jelle.
Waarna de eerste echte fietsdag in Zuid-Italië volgt. Eerst tussen parasoldennen en vlakke akkers, en daarna omhoog, rustig klimmend naar Santa Catarina, een pasteldorp met een kerktorentje, prikkend in de lucht. Die vandaag grijs kleurt en nu boven ons openscheurt. “Ciao qui!” roept een gebochelde grijsaard, wijzend naar een afdakje van golfplaten, met daaronder een wrakkig bankje tegen een vaalgele muur met twee luikjes.
“Zit!” gebaart opa. De luikjes gaan open en er verschijnt een vrouw, glimlachend. “Buongiorno! Vuoi un caffè? Con grappa?”
Als de stortregen – 1 uur, 2 grappa, 4 koffie en 6 koekjes later – stopt, vraag ik of ik iets mag betalen. Geschrokken reageert de donna: “Nó-nó-nó-nó-nó!”
“Grazie signora!” stotterend fietsen we verder. Door bergen met zeezicht naar Santa Maria di Castellabate. Een bekoorlijke badplaats in Zuid-Italië, waar we ’s avonds de zon als een giga-sinaasappel in zee zien zakken.
“Fantastico!” glundert Jelle, na de wifi te hebben gecheckt.
Voor wie het nog niet heeft begrepen: wij fietsen een bestaand arrangement: Paestum & Cilento, van SNP Natuurreizen. Daarbij trap je via kleine hotels en agriturismo’s door wat de oude Grieken Campania Felix noemden, het ‘Gelukkige Land’. En dan vooral door het Parco Nazionale del Cilento, Vallo di Diano e Alburni, een nationaal park. Vrij onbekend, erg groot, allesbehalve lelijk, maar vlak is het niet. Zo begint onze derde dag met 5 kilometer klimmen. Naar Castellabate, waar in 1123 een rijke abt een kasteelachtig klooster liet bouwen, het Castello dell‘Abate. Nog in diezelfde eeuw klonterden er huizen omheen, naast trapsteegjes en pleinen formaat theedoek. En vandaag is Castellabate werelderfgoed.
Meer afstapwaardige dorpen volgen, zoals Pedifumo en Serramezzana, ook weer goed voor gratis espresso. Waarna we, fietsend tussen artisjok-akkertjes, olijfbomen en kurkeiken, terug naar zee keren. Waar we nu zitten, met 68 kilometer op de teller en een pico bello pizza frutti di mare op het bord.
Op dag 4 en 5 volgen we de kustweg, die hartje zomer vermoedelijk vrij druk is, maar waarop wij nu – in Jelle’s herfstvakantie – prettig pedaleren, van pastelhavendorp naar pastelhavendorp. Zoals Acciarioli, waar een visser ons vertelt dat lang voor ons Ernest Hemmingway hier ook was, waarna hij The Old Man and the Sea schreef.
“Goed boek voor jouw lijst Jel”, opper ik.
“Want?”
“Erg dun.”
Net als de weg naar Pisciotta. Hier en daar, als gevolg van schuivend dan wel vallend gesteente, niet breder dan een fietspad. En van craquelé-asfalt, alsof er een kudde dronken olifanten op heeft staan tapdansen. Plus: soms 10% stijgend, soms 10% dalend (“Whoeaa!”). Kortom, en ik lieg dit niet: een genot om op te fietsen.
“Kijk pa!”
Pisciotta. Een doolhofdorp, duizend jaar oud. Welgelegen op een berg tjokvol olijfbomen. Na wat struinen door de straatjes bestellen we op de piazza twee bruschetta (gegrild brood met knoflook & olijfolie) met tomaat. Bij Bar Germania: café, kiosk & verkooppunt van – aldus de barman – de beste olio d’oliva ter wereld. Jelle, met volle mond: “Dat dacht ik al te proeven.”
De dag eindigt bij La Petrosa, de agriturismo van Simona, Een goedlachse boerin bij wie we niet alleen een kraakhelder kamertje vinden, maar ook koeien, kippen en katten. En een hangmat, een zwembad, een wijnkelder en een winkeltje met huisgemaakte prodotti (pasta’s, chutneys & olijfolie).
“Whoeaa!” jubelt zoonlief al bij de antipasto (het voorgerecht): Cilento-ham, een jong kaasje en een empanada gevuld met pestogehakt en zongedroogde tomaatjes.
De 6 is de dag van de waarheid: 1.220 hoogtemeters. Het kan ook minder, door een stukje met de bagagevervoerder mee te rijden, maar dat doen wij niet. Wij zwoegen omhoog, naar een trits hoogbejaarde Cilento-dorpen. Zoals Pellare, waar het marktdag is (lees: drie kraampjes met vis, keukengerei & lingerie). En Gioi, waar het ruikt naar oregano, rozemarijn en versgebakken amandelbrood. Of stokoud Stio, waar we koffie & cola bestellen, die we opdrinken in de zon op de trap voor de kerk. Zittend naast, in een witte jas met bloedvlekken, de slager annex dorpsfilosoof. De kringelende rook van zijn peuk nastarend, merkt deze man op: “Reizen is proeven van de wereld.”
Finishplaats vandaag is Valle dell’Angelo. Een dorpje in de vallei waar – zo wil de legende – ooit de aartsengel Michaël verscheen. Voor ons verschijnen echter Ali & Carmela, twee ex-supermarkteigenaren die zijn bekeerd tot slow food. Samen bestieren ze zowel La Piazetta, een knus toprestaurantje, als een albergo diffuso (wat betekent dat ze kamers verhuren, verspreid in het centro storico). Ali volgend, trapje af, steegje in, gangetje door, trapje op, vinden we onze voordeur. En krijgen we van buurvrouw Emilia ̶ 79 jaar oud en grijnzend als Mona Lisa in het kwadraat ̶ een granaatappel formaat bowlingbal.
‘s Avonds in La Piazetta vraagt Jelle, blijkbaar Google-moe: “Wat is slow food?”
En dus legt Ali uit: “Alles komt uit de buurt: de kaas, salami, pepperoni, vijgenchutney, witte truffel, het kalfsvlees met bosuitjes in rode wijn, de kastanje-cake en…”
“Capisco, laat maar komen.”
Om 8 uur ’s morgens, als de zon nog maar net over de bergen schittert, vind ik mijn zoon op het dorpsplein. Want daar is wifi. Starend naar z’n schermpje, zegt hij: “Tutti cultureel werelderfgoed, die Cilento.” En ook: “Vandaag de langste dag, 75 kilometer, terug naar Paestum. Dus meer omlaag dan omhoog.”
Waarna we via Sacco, droomdorp nummer 28, en de Sammaro-kloof naar Roscigno Vecchio fietsen.
“Oud Roscigno”, vertaal ik. Een spookdorp. Ruim een eeuw geleden bouwde de bevolking, uit vrees voor een aardverschuiving, een nieuw dorp, waarheen iedereen verhuisde. Maar er gebeurde niets, oud Roscigno bleef staan. Tussen het oude café en het lege kerkje ontmoeten we Guiseppe, de Laatste der Vecchianen, met baard, hoed en pijp.
“Daar!” snikt hij, wijzend naar een klein balkon. “Daar stond mijn lief, ’s avonds in het maanlicht.”
Waarop Jelle – die wiskunde in zijn pakket heeft – in mijn oor fluistert: “Dat Guiseppe daarvoor zo’n 120 jaar oud moet zijn, vergeten we nu maar even.”
Trappend over kruimelteer bereiken we de SS166. Een weg naar zee. Door kasteeldorp Roccadáspide en dan dalend richting Paestum. Terug naar de buffels, de tempels, het stationnetje en Villa Rita’s ristorante.
“Whoeaa!”
Meer informatie over het arrangement in Zuid-Italië: www.snp.nl.
De gereden route
Kees Lucassen is een reisjournalist die per fiets en te voet heel wat beleefde. In eigen land en verder weg. Zo ook in de Extremadura…
Krrrrk….
Het met veel vet gevulde uniform leunt zwaar over het krakende bureau. Twee ogen, als met stierenbloed doorlopen, kijken mij strak aan en van onder een zwarte druipsnor raspt een stem: ‘Marca?’
Ik sluit mijn ogen en in mijn hoofd begint een filmpje te draaien. Daarin ben ik jaren jonger en ga ik op bezoek bij Henk. Henk woont drie hoog in Amsterdam en bij hem is het warm, de potkachel snort en er is thee. Pas na die thee zie ik jou, liggend in een halfduistere hoek van de kamer. We zwijgen allebei, maar ik voel dat de vonk al is gesprongen.
De zondag daarop neem ik je mee. Voor het eerst sinds weken ben je buiten. Zonder veel te zeggen fietsen we uren door de duinen. Twee weken later ga ik met vrienden in Zuid-Limburg fietsen en weer mag jij mee. De hele dag zijn we onafscheidelijk. ’s Avonds bel ik Henk om hem te vertellen dat je voortaan bij mij zult blijven. Hij zegt dat ‘ie het begrijpt. Jij zegt niets.
Weer met vrienden fietsen we drie maanden later in Italië. Jij bent voor het eerst van je leven in de bergen en ik hopeloos uit vorm. Passo dello Stelvio, Passo Nigra, Passo di Giau, op elke pas zijn we de laatste twee. Maar in de afdaling van de Rifugio Fodara Vedla liggen we samen plots op kop. De weg zonder vangrail daalt met meer dan 20% en naast ons gaapt een diep ravijn. Vliegend door een haarspeld slipt jouw band en staat mijn hart stil als ik zie hoe je richting afgrond schuift. Het loopt goed af. Ik kijk je aan, weer zeg je niets.
Een jaar later, na routes langs Rijn en Maas, vertrekken we voor een fietsreis van Amsterdam naar Gibraltar. We worden verliefd op Spanje, keren het jaar daarop terug en reizen dan via de Sierra de Guadeloupe naar Montfragüe en Trujillo. Droomplekken waar in welriekende velden zwarte stieren zwijgend onder kromme kurkeiken staan. We trappen naar Cáceres, de hoofdstad van Extremadura. Werelderfgoed in het droogste deel van Spanje, maar net die dag breekt de hemel open, het regent ongenadig hard. In een hostal aan de Plaza Mayor vinden we een plek voor de nacht. Ik breng onze bagage naar de kamer vier hoog en als ik weer beneden kom, ben jij verdwenen.
Spoorloos.
Nog nat van de regen zit ik een uur later op het politiebureau, waar het riekt naar chorizo, knoflook en groene zeep. Een magere, snorloze agent vraagt naar jouw bijzondere kenmerken. Daarna komt er een dikke agent met snor binnen en hij informeert nors naar wat er aan de hand is.
‘Hurto bicicleta’, piept zijn dunne collega en prompt loopt het filmpje uit de spoel.
Twee stierenbloeddoorlopen ogen kijken mij strak aan.
‘Marca?’
‘Euh… Gazelle.’
Tekst en beeld Stefan Maas
Het aanbod aan mooie Franse fietsroutes groeit elk jaar. Via de Scandibérique, een nieuwe langeafstandsfietsroute, doorkruis je het land van noord naar zuid.
Waar ligt dat oord, de Scandibérique? Fietsmaat Robert is in verwarring. Of hij heeft een heel ander beeld van onze aankomende fietstocht dan ik. Robert heeft net een behoorlijke treinreis achter de rug: van Amsterdam naar Parijs met de Thalys, en dan verder met een intercity naar Orléans. De Loire stroomt in Orléans bijna aan onze voeten als we op wat trappetjes een prachtige zonsondergang bewonderen en het plan voor de komende dagen bespreken.
Tijd om de routekaarten maar eens tevoorschijn te halen. Nee, de Scandibérique is geen stad, streek of regio, maar het Franse deel van de EuroVelo 3, die van het Noorse Trondheim naar het Spaanse Santiago de Compostella loopt. Vandaar ook de naam Scandibérique, een samentrekking van de woorden ‘Scandinavie’ en ‘Ibérique’. De route in Frankrijk is zo’n 1700 km lang, vanaf de Belgische grens naar Spanje. Door het eindeloze platteland met zijn vele dorpen en natuurlijk ook via historische steden als Orléans. Bekend van Jeanne d’Arc die er 1492 het beleg van de Engelsen brak, bijgestaan door haar leger van 4000 man.
Het Belgische deel van de EuroVelo 3 staat me overigens nog helder bij. De route ging overwegend langs rivieren. Eerst langs de Maas, daarna langs de Sambre tot aan de Franse grens. Corona zat me toen op de hielen; ik bereikte het eindpunt aan de Franse grens een dag voordat België op slot ging. En ook bij onze 4-daagse expeditie over de Scandi, het vervolg van de EuroVelo 3 in Frankrijk, vormt water de rode lijn van de tocht. Eerst peddelen we langs de Loire, daarna langs het kanaal van Briare, om vervolgens te eindigen in Dordives.
De volgende ochtend ligt Orléans al snel achter ons. De Loire stroomt traag aan onze linkerkant, zelf rijden we over een dijk voorzien van een uitstekend fietspad en rechts van ons kijken we uit over weilanden. Het lijkt hier wel… Nederland. En we gaan eigenlijk de verkeerde kant op, stroomopwaarts, maar alles is hier zo vlak dat je daar niets van merkt. Om de zoveel kilometer duikt er telkens weer een stadje of dorpje op, waar je met uitzicht op de rivier even wat kunt eten of drinken. Fietsen is hier geen straf, het leven langs de Loire kan verrukkelijk zijn.
(kaartje) De gereden route van de Scandibérique, Orléans-Dordives
Een deel van het Scandi-traject loopt over de Loire à vélo, de bekende fietsroute langs de rivier die fietstoeristen over de hele wereld aantrekt. Af en toe komt een fietsreiziger ons tegemoet, herkenbaar aan de twee fietstassen die standaard aan de bagagedrager hangen. Met een beetje fantasie kun je ook raden naar de herkomst van deze passanten. Het makkelijkste raad-doelwit zijn de Nederlanders, die doorgaans ongehelmd op pad gaan. Maar ook Duitsers en Fransen meen ik uitstekend uit elkaar te kunnen houden.
Een Duits stel fietst zelfs nog een kilometer of twee met ons mee. Het zijn geen scandiberisten, maar twee fietsliefhebbers die vanuit een camping tochtjes maken. En dan is het autoluwe fietspad langs de rivier een aanlokkelijke optie. Op de brede rivier is overigens vrijwel geen boot of schip te bekennen. Het is er te ontdiep voor de commerciële vaart, leren we in Musée de la Marine de Loire in Châteauneuf-sur-Loire. Alleen met een platbodem kun je over het wateroppervlak scheren, en zelfs dan nog vraag ik me af of je niet vastloopt door de vele zandbanken en eilandjes.
Even later plassen we zelf wat rond in de ondiepe rivier. Het is moeilijk een bezwembaar plekje te vinden, of zelfs maar in het water te liggen. Een kiezelstrandje vormt het decor voor een picknick met een flesje rosé langs de Loire, een must-do voor iedereen die langs de rivier fietst. En we hebben een goede reden om een lange pauze te houden, houden we ons voor, want Frankrijk puft al weken onder een niet-aflatende hittegolf.
Wie langs de Loire fietst, kan wel letterlijk maar niet figuurlijk om de vele kastelen heen. In Sully-sur-Loire staat een fraai exemplaar waar we even mogen binnenstappen buiten de officiële openingstijden. Gids Arlène, een dame met Nederlandse roots, verwelkomt ons met een onmiskenbaar Zeeuws accent. Ze leidt elk jaar tal van Nederlanders rond door de enorme zalen, want die verstaan over het algemeen alleen Franse basis-woorden als vin, pain en Paturain.
Bij een tafel met plastic nep-middeleeuwse gerechten vertelt ze honderduit over de menu’s uit die periode. De boeren, burgers en adel aten verschillende gerechten die pasten bij hun maatschappelijke positie. De adel had daarbij een voorkeur voor wild en hooghangend fruit, letterlijk hoogstaande producten als het ware, terwijl de laag-bij-grond geteelde producten vaker op het bordje van de boeren en burgers belandden. Verschil moest er immers zijn.
In het Musée de la Faïencerie de Gien, even verderop langs de Loire, bekijken we de tentoonstelling over de productie in Gien van faience, een type aardewerk dat lijkt op porselein, maar het niet is. Vol bewondering knijpen we ook in de remmen bij de Kanaalbrug van Briare, ofwel Pont Canal de Briare (1890-1896), ontworpen door Gustave Eiffel. Een fraai versierd bouwwerk waardoor schepen op het Canal latéral à la Loire makkelijk de ondiepe Loire konden oversteken, om vervolgens aan de andere kant door te varen. Via een smal pad fietsen we de kanaalbrug over; een aparte ervaring als je naast een kanaal over een rivier heen fietst. Ook met het besef dat een stuurfoutje je makkelijk een nat pak kan opleveren.
De kanaalbrug betekent ook het afscheid van de Loire. Het kanaal van Briare neemt het stokje over. Een dunne blauwe lijn, gemaakt voor smalle schepen, en voorzien van tal van sluisjes. Dit moet het werk geweest zijn van honderden arbeiders die jarenlang met een simpele schop grond hebben verplaatst. De ontwerpers van deze waterweg waren zelfs zo slim dat ze het kanaal omhoog konden laten lopen, zonder dat de zaak droogviel. Dit met behulp van de sluizen en water van andere rivieren dat hogerop het kanaal instroomde.
Bij een van de voormalige sluiswachtershuisjes komen we bij met koffie en een salade. We zijn in Maison Prodigieuse (Wonderbaarlijk Huis), een paradijsje geschapen door Hélène en Laurent Cruel. Twee creatieve geesten die elkaar ooit hadden ontmoet tijdens een clowncursus en een achtergrond hebben in de theaterwereld. Ze werden verliefd op het huisje en het plaatsje Montbouy, en besloten hun eigen bubble langs het kanaal te creëren.
Binnenin is hun mini-boekhandel/bieb gevestigd, vol met romans en ook kinderboeken, sommige voorzien van tekeningen van Hélène. En het laatste lokale nieuws verneem je in hun Gazette de la Maison Prodigieuse, waarvan de laatste editie altijd wel op een van de tafeltjes ligt. Ik noteer weer een must-do voor wie de Scandibérique gaat fietsen; de koffie smaakt er goed en het is simpelweg heerlijk toeven in de tuin van Prodigieuse, op slechts een paar meter van het kanaal.
Zoals altijd komen fietstochten aan hun eind. Montargis is onze laatste halte op de Scandibérique, voordat we het laatste stukje naar het treinstation in Dordives fietsen. 127 bruggen vind je in het stadje, waarmee je een wir-war aan kanaaltjes kunt oversteken. Het heeft Montagnis de naam ‘het Venetië van de Gâtinais’ opgeleverd, al is er toch nog wel een flink verschil met het echte Venetië. In Mazet, een winkel in het hart van de stad, proeven we overheerlijke pralines die al ruim honderd jaar door de Mazet-firma worden gemaakt. Het is een mooie afsluiting van vier dagen fietsen als god in Midden-Frankrijk.
De route
Meer info over het Franse deel (1700 km) van de EuroVelo 3 is te vinden op de website van de route.
Orléans
Deze levendige stad aan de Loire is zeker een bezoek waard. Op de Place du Martroi staat een ruiterstandbeeld van Jeanne d’Arc en kun je de Cathédrale Sainte-Croix uit het jaar 1278 bezoeken. Info: Tourisme-orleansmetropole.com.
Musée de la Faïencerie Gien
La Faïencerie de Gien werd opgericht in 1821 en beschikt sinds enkele jaren over een eigen museum: Gien.com.
Musée de la Marine de Loire
De plek om meer te weten te komen over de geschiedenis van de rivier en de scheepvaart: Musee-marinedeloire.fr.
Musée des 2 Marines et du Pont-Canal
In Briare kom je hier meer te weten over de Loire, de kanaalbrug en de bijbehorende kanalen: Musee-2-marines.com.
Kasteel van Sully-sur-Loire
Prachtig kasteel om in rond te dwalen, uiteraard met een lange historie: Chateausully.fr.
Maison Prodigieuse
Een mooie stop voor fietsers langs het kanaal van Briare. Muffins, koffie en salade zijn er voorradig en je kunt er een mini-boekhandel/bieb bezoeken: Lamaisonprodigieuse.fr.
Les Tanneries
Liefhebbers van moderne kunst kunnen hier de (tijdelijke) tentoonstellingen bekijken. Daarnaast is er een grote beeldentuin: Lestanneries.fr.
Val-de-Loire
Voor algemene toeristische informatie over de Loire-vallei, zie Valdeloire-france.com.
Tekst en foto's Stefan Maas
Finland, wat weten we ervan? Veel bossen en veel, heel veel meren? Dat is maar een deel van het verhaal. Sinds 2022 liggen er ook mooie gravelfietsroutes te wachten in ‘Suomi’.
Met een bevolking van slechts circa 5,5 miljoen personen heeft Finland in ieder geval geen gebrek aan één ding: ruimte. Als je alle Finnen gelijkmatig over het oppervlak van het land zou verspreiden, zouden er 16 mensen op elke vierkante kilometer wonen. Dat lijkt misschien nog redelijk wat, maar in Nederland is het werkelijk dringen geblazen met 412 personen op zo’n oppervlak. Als er dan ook nog voldoende ‘stille’ wegen voorhanden zijn waar fietsers ontspannen over kunnen peddelen, moet het wel een fietswalhalla zijn.
En die gravelwegen zijn er in overvloed, zo bleek op de 2021-editie van de International Bicycling Tourism Conference (IBTC). De totale lengte aan gravelwegen beslaat zo’n 100.000 km, nog afgezien van alle paden en boswegen die geen verhard oppervlak hebben. Bij het Finse Centrum voor Fietstourisme, ofwel Pyörämatkailukeskus, ontstond de gedachte om meer met dat gravel te gaan doen. Bikepacken is ‘hot’ momenteel in fietsland, en al die bikepackers rijden graag over avontuurlijke gravelpaadjes in plaats van gladgeschoren asfalt.
In 2022 komt South by Cycle gereed, een netwerk van zo’n 1.000 km aan bikepackingtrails, afgewisseld met wat asfalt. De champagne kan in de bidons worden gegoten: een nieuwe fietsroute is geboren. Reden genoeg ook om mijn reisfiets uit de schuur te halen voor een tourtje in het Hoge Noorden. Een mountainbike is daarvoor niet nodig, kreeg ik te horen van de projectorganisatie. Zeker in het oostelijke deel van de route was het ‘easy going’. En banden van 2.0 zijn prima geschikt voor de rit. Zelfs met 35 mm gravelbandjes was het goed te doen.
Mijn raadgevers hebben gelijk, ondervind ik al snel. Het is easy going. Geen geklots over grote stenen en door diepe putten, maar trappen over goed onderhouden gravelwegen. Het internationale vliegveld bij Vantaa, even boven Helsinki, ligt al snel kilometers achter me. Maar er is iets mis. Uit gewoonte, omdat mijn vorige gps-toestel veel routepunten niet aankon, heb ik de track van het oostelijke routedeel beperkt tot 499 routepunten. Maar dat is niet voldoende om alle kleine weggetjes te kunnen vinden die onderdeel zijn van de trail. Regelmatig raak ik uit koers en probeer dan ergens anders de track weer op te pikken, mezelf vervloekend. Wat een stomme beginnersfout.
Min of meer bij toeval beland ik in het zuidelijk deel van Nationaal Park Sipoonkorpi. De routetrack loopt enkele kilometers noordelijker door het park, zie ik in het gps-display. Maar het begint al laat te worden. Ik spot in het park nauwelijks een bruikbaar plekje om een tent op te zetten. Uiteindelijk zet ik hem tegen een veel te steile helling op, tussen bomen die veel te dicht op elkaar staan.
Het is een triest schoolvoorbeeld van een verkeerde kampeerplek. Maar als ik omhoog klim over een aantal grote rotsen, bereik ik op de top een open plek, weg van de meeste muggen, vliegen en ander ongedierte. Uitgezonderd dan de grote bosmieren die hier overal rondkruipen. Hier zet ik ook mijn geel-rode troon neer, mijn comfortabele slaap-zitmatje. Met enkel het geroep van een paar vogels als omgevingsgeluid, het uitzicht over het bos en het genot van een biertje, heb ik opeens een plek die meer beleving biedt dan de meest luxe hotelkamer.
De volgende ochtend probeert de zon door een deken van warme mist heen te branden. Het is 9 uur en het voelt alsof ik in een Finse sauna zit zonder uitgang. De avond ervoor hoefde ik ook al niet in mijn slaapzak te kruipen, zo warm en klam was het. Zuid-Finland kent warme zomers, en dat zullen er door de klimaatopwarming alleen maar meer worden.
Inmiddels komt de track van South by Cycle steeds dichterbij, maar evenredig daarmee begint het pad waarover ik fiets slechter te worden. Uiteindelijk zinken de banden weg in moerassige grond. Het is lopen en duwen geblazen. Dat lopen gaat steeds sneller, want de lokale muggen hebben me ontdekt. Her en der voel ik al wat prikken in de benen. Opgelucht bereik ik uiteindelijk de gravelweg waarover de track loopt en kan ik de muggen definitief achter me laten.
De weg biedt me meteen ook de rust eens goed naar mijn voorvork te kijken. Die lijkt niet goed aan de fiets vast te zitten en onafhankelijk van het frame te bewegen. Zozeer zelfs, dat ik bang ben dat dit fietsavontuur maar een paar dagen gaat duren. Tien minuten verstrijken voordat ik erachter ben dat de hele zaak is verschoven tijdens het vliegtransport. Met een paar klappen en het aandraaien van een schroef kan ik het euvel simpel herstellen. Opnieuw zo’n beginnersfout. Waarom ga je fietsen met een half-losse voorvork?
Het landschap van Zuid-Finland trekt de volgende dagen aan me voorbij. Grote gele korenvelden, wat vlekken bos op de achtergrond. Groepjes tetterende kraanvogels die ergens op een weiland rondlopen. Het zijn schuwe druktemakers die steeds weer ergens opduiken. De weg is redelijk vlak, met af en toe een steil heuveltje. En na een kilometer of 20-25 duikt er altijd wel weer een dorpje op met een supermarkt. De schappen zijn goed gevuld en het aanbod is gevarieerd, al ze zijn de supers vrijwel leeg qua bezoekers.
Maar de grootste fun-factor is toch wel de route. Zo fiets je over een doorgaande asfaltweg, even later rij je in een bos over een tweesporentrack. Wie weet wat de situatie over een kilometer zal zijn? Die afwisseling houdt het brein speels en levendig, in tegenstelling tot de monotone tochten over doorgaande wegen die maar nooit lijken op te houden. De geest zoekt dan afleiding in zinloze gedachtenspinsels. Elk voorwerp dat je ziet langs de weg, kan weer aanleiding zijn om zo’n nieuwe spinsel op te zetten. Een hekwerk, een verlaten schuur, een vogel…
En voor mij levert Zuid-Finland ook een onverwachte uitdaging op. Finland is het Land van de Duizend Meren, al zijn het er in werkelijkheid veel meer, namelijk circa 168.000. Ook mag je in de vrije natuur zonder toestemming en volledig legaal voor één nacht je tentje opslaan dankzij het allemansrecht, jokamiehenoikeudet in het Fins. Kamperen langs een meertje zou dus net zo makkelijk moeten zijn als het snuiten van je neus.
Maar in Zuid-Finland moet ik alle zeilen bijzetten om een fatsoenlijk plekje langs het water te bemachtigen. Soms lukt dat, maar vaak ook niet. Te veel landbouwgrond, te veel vakantiehuisjes, te dichte begroeiing. Als alternatief beland ik vaak in een uitgedroogd bos. Of ik kampeer op een heuvel áchter de vakantiehuisjes die direct aan het water staan. Een poging om 480 meter dwars door een bos te lopen om een oever te bereiken, blaas ik halverwege maar af. Te veel gedoe, gestruikel over boomstronken en struiken, achtervolgende insecten etc.
Eén keer beland ik bij toeval op het terrein van een steengroeve. Dankzij al het nodige hak- en graafwerk, is daar een prachtig cirkelvormig meer ontstaan, gevuld met regenwater en omringd door grote stenen. Het lijkt wel de Finse versie van Stonehenge. Vanaf de rand is het meer meteen peilloos diep. Ideaal voor de fietskampeerder die een duik wil nemen. Vaag is een paar honderd meter verderop het geluid van een groot voertuig te horen, maar dat geluid komt niet dichterbij. Er is niemand te zien bij het meer, uitgezonderd een hardloopster die ‘s avonds haar hond laat zwemmen. Ze zwaait in de verte en is tien minuten later weer weg.
De stad Kouvola komt in beeld, het begin- of vertrekpunt van het oostelijk deel van South by Cycle. Vandaaruit rij ik naar het westen over een zelf gekozen route, om vervolgens de route van South by Cycle weer op te pikken en zo terug te rijden richting Helsinki en Vantaa. Ondertussen slaat het weer langzaam om. Koelere lucht verdrijft de klamme hitte, de eerste regenwolken kondigen zich aan. Na een uur door de regen fietsen, sta ik opeens klappertandend in een supermarkt. Het is wennen na weken van droogte en 25 C+ temperaturen.
Ik zie Finland ‘op z’n doordeweeks’. Hier zijn geen tourist traps of toeristenmagneten, geen kastelen of pretparken. Ik fiets langs kinderen die met rugzakjes naar school lopen of fietsen, groet een enkele boer die bezig is op het land, en kom in stille dorpjes waar nooit iets lijkt te gebeuren. Het is slow travel op z’n best.
En verrassend genoeg voert dit ‘eigen’ traject me ook over allerlei kleine gravelpaadjes in de streek onder Kisko. Verrassend, want ze zijn niet door mij handmatig geselecteerd, maar uitgekozen door de software van mijn gps-toestel. Heuveltje op, heuveltje af gaat het door de bossen en steeds verschijnt er weer een ander prachtig meertje in beeld.
Het algemene karakter van South by Cycle verandert niet in het westelijke deel. Ik geniet in de buurt van Lohja van de weidse uitzichten over de meren bij die stad. En het Nationaal Park Nuuksio zal me altijd bijblijven door de serie steile klimmetjes die je achter elkaar moet nemen. Het kost wat zweetdruppels, eigenlijk meer dan me lief is, maar dan heb je ook wat. Het is er heerlijk fietsen over bospaden, al kun je een bezoek beter plannen op een doordeweekse dag, want in het weekend is het een populaire wandel- en fietsbestemming. De kampeerzone in Nuuksio laat ik maar links liggen. Ik zie pelotons vrolijke jonge mensen ernaar oprukken, voorzien van matjes en rugzakken.
Als ik de volgende dag na Nuuksio ook nog op een ‘onberijdbare’ singletrack beland voorzien van een wirwar van gladde boomwortels, besluit ik dat het tijd is voor een dagje nietsdoen. Even later is de tent al opgezet in het bos en luister ik via mijn mp3-spelertje de hele dag naar Finse radiostations die voortdurend Engelstalige hits draaien uit de jaren tachtig en negentig. De smartphone staat overigens vrijwel de hele dag uit om stroom te sparen; 14 dagen lang heb ik geen toegang tot een stopcontact. Opladen doe ik zoveel mogelijk via mijn naafdynamo, gekoppeld aan een usb-aansluiting. Maar ik krijg mijn Nokia zelden volledig opgeladen met alleen fietsen.
Mezelf wassen gaat hier in twee stappen. Eerst spring ik een nabij meertje met helaas vrijwel zwart water, voorzien van allerlei organisch materiaal, om af te koelen. Het resultaat is wel dat er een hoop drab op de huid overblijft. Daarna filter ik water uit dat meertje om mezelf schoon te spoelen. Het is een tijdrovend proces, maar het werkt.
Het einde van South by Cycle nadert nu snel. Bijna tot aan de luchthaven bij Vantaa blijft de route landschappelijk fraai, gravelachtig en gevarieerd. Is South by Cycle easy going? Het westelijke deel schotelt toch heel wat pittige klimmetjes voor. Maar vergeleken met mountainbikeroutes over rotsige singletracks in de bergen, is South by Cycle een speeltuin voor de natuurliefhebbende fietser waarin ik met plezier ronddoolde.
Meer info: Bikeland.fi
Zie ook:
IG: southbycycle
FB: southbycycle
Dankzij het concept van het allemansrecht, in het Fins jokamiehenoikeudet, kun je in Finland vrij van de natuur genieten, ook als de grond particulier eigendom is. Een tent opslaan voor een nacht is geen probleem, mits het gebied openbaar toegankelijk is en je de eigenaar niet stoort en de natuur niet verstoort. Open vuur is vaak alleen toegestaan met toestemming van de eigenaar. De kampeermogelijkheden in natuurgebieden en nationale parken zijn ingeperkt, je kunt dan vaak wel gebruikmaken van een aangewezen kampeerlocatie. De grenzen van het allemansrecht zijn op kampeergebied niet altijd duidelijk, maar de basis ervan is dat ‘het verblijf niet meer dan geringe schade toebrengt aan het daadwerkelijke landgebruik en er in het gebied geen speciale verblijfsverboden gelden’.
Info: Suomenlatu.fi
(Gebruik Google translate als je geen Fins kunt lezen 🙂 )
In Finland zijn duizenden shelters waarin je kunt overnachten of waarbij je kunt kamperen. Ze zijn er in allerlei varianten en de voorzieningen kunnen per locatie verschillen. Soms is het een plek met niet meer dan een bbq-rooster en een bankje, soms zijn het luxe hutten. Kijk voor de locatie van deze shelters op Tulikartta.fi (site is in het Fins).
Ik fietste de trail met een ‘gewone’ relatief zware reisfiets (21 kilo) zonder voorvorkvering. Wel was deze voorzien van brede onplatbare 2.0 Schwalbe marathon XR-banden. Alle bagage ging in twee fietstassen, de tent kreeg een plekje op de bagagedrager. Daarbovenop bond ik dan nog een waterdichte zak voor eten en materiaal dat niet in de tassen paste. Wie echt wil ‘bikepacken’, kiest doorgaans voor een lichtere mountainbike en speciale bikepackingtassen die je stevig aan het frame en stuur vastbindt.
South by Cycle omvat 5 routes. Ik koos voor de Kouvola-Hanko route (550 km), maar voegde daar een eigen routedeel aan toe om zo een rondje te kunnen fietsen. Vanaf Vantaa (luchthaven) ging het eerst naar Kouvola. Vandaaruit fietste ik verder over een eigen route naar de omgeving van Ekenäs, om daar de South by Cycle-route weer op te pikken richting Vantaa.
Een groot deel van de route loopt over goed onderhouden gravelwegen door het platteland of bossen. Dit afgewisseld met gedeeltes over asfalt. Regelmatig kom je ook op het traject van de EuroVelo 10, de Oostzeeroute. Een enkele keer beland je op een moeilijk te berijden singletrack. Vaak zijn die secties niet lang en betekent dit dat je even een stukje moet lopen. South by Cycle is overigens niet bewegwijzerd. Navigatie gaat met behulp van de gps-track.
Tekst en foto's Kees Lucassen
Kees Lucassen is een reisjournalist die per fiets en te voet heel wat beleefde. In 2021− op 20 september − kwam hij in Bazel terecht. Dat is overigens heel gemakkelijk: volg de Rijn zuidwaarts, via Keulen, Koblenz, Bacharach en 101 kastelen kom je dan vanzelf in Bazel uit. Hier moest Kees beslissen: stapt hij morgen op de trein naar huis of fietst hij verder? Welnu, dit is wat er toen gebeurde…
1) 20-9-‘21: Grensoverschrijdend gedrag
Voor de Hauptbahnhof van Bazel staat een bord met daarop 9 fietsbestemmingen, 8 rechtsaf en 1 linksaf, richting Jura. Ik ga linksaf, dan weer in la Suisse trappend, dan weer in la France. Via Schönenbuch, Hagenthal-le-Haut, L’Eichwald, Readersdorf. Klimmend & dalend onder een lekkend wolkendek. Tussen golvende bossen, akkers en weilanden, en toegejuicht door wuivende akkerdistels, hazenpootjes en adderwortels.
Plus: langs veldkruizen. Een non op een fiets vertelde mij ooit: wie gelooft, rijdt nooit alleen. Ik geloof niet, maar dat weerhoudt Hem er niet van af en toe een goed gesprek met mij te voeren, waarbij ik opvallend vaak het advies krijg om voor een lichter verzet te kiezen. Na Fôret-St-Pierre, Le Grand Kohlberg en Lucelle volgt… hongerklop. Motel: fermé. Café: ook fermé. Restaurant: voorgoed fermé. Klooster St-Bernard: leeg en verlaten. Grimassend grimpeer ik verder, verstilde villages aan elkaar rijgend.
Maar dan verschijnen achter elkaar een dinosaurus in de mist en een hoogbejaard stadje in de zon. Porrentruy, waar ik een grand café bestel op het terras van Hôtel de la Gare. Een 1-ster etablissement uit andere tijden: rood-roze bloemetjesbehang, wc & douche op de gang en een receptioniste met een decolleté dat bij mij herinneringen oproept aan een zinderende fietstocht langs de Grand Canyon.
“Tu veux une chambre?”, vraagt ze.
“Oui, bien sûr!”
2) 23-9-’21: Vossenkwijl
Na de Col de Montvoie (848 m), de Côte de Grand Combe, de Saute du Doubs en het Lac du St-Point volgt Foncine-le-Bas, de negorij alwaar ik thans vertoef. Jura-gehucht met een The Shining-achtige groepsaccommodatie, een doolhofbouwsel waarin ik de enige gast ben. Met buiten onder het raam een terras voor 1 persoon in de avondzon. Niet wat je noemt hét hoogtepunt van de dag. Nee, dat had eerder plaats, al om 3.30 uur ’s nachts, toen ik aan het Lac du St.-Point wreed werd gewekt door geritsel in de voortent. “Hé-hé!” schreeuwend klikte ik een lampje aan. Onder het tentdoek door wurmde een vossenstaart zich naar buiten. Pal daarnaast stond slechts 1 fietsschoen, reden om 1 seconde later − ondanks een buitentemperatuur van 0⁰ Celsius − in onderbroek onder de volle maan te staan. Reintje flitste langs het toilethok. Schoenloos, al voor het gebouwtje bleek de buit gedropt. Met vossenkwijl, maar nog intact. Gelukkig maar, want de dichtstbijzijnde schoenenwinkel − 39 kilometer terug – oogde ook al voorgoed fermé.
3) 26-9-’21: Points du vue
In het Chinese restaurant Ambassade d’Asie, dat is gevestigd op de parterre van Hôtel Terminus in het centre ville van Bourg-en-Bresse, werk ik voor het eerst in vier dagen een complete maaltijd weg. Ergens in de dagen hiervoor ben ik namelijk ziekjes geworden, in het Parc Naturel du Haut Jura. Herfstgriep, truffelkoorts en/of een corona-variant waarvan je gaat fietsen als een krant. Symptomen? Zweet, snel moe en eetlustgebrek, wat zich allemaal lastig laat combineren met hellingen van 12% of meer. Dus wat doe je dan? Inderdaad, doorfietsen.
Langs puike points de vue, fonkelmeren en kronkelbomen die gewurgd worden door glinsterend baardmos dan wel knalrode klimop. En door zowel giga-gorges als kneutergehuchten, waar óf geen hôtel-bar-épicerie is, óf er is er wel eentje, maar die blijkt dan fermé. Doorgaans voorgoed, daarom ben ik de Gorges de l’Ain uit- en de Rhône-Alpes ingefietst. Naar Bourg-en-Bresse, een echte stad. Met vakwerkhuizen uit de 15e eeuw en een gotische kloosterkerk uit de 16e, met daarin het praalgraf van Margaretha van Oostenrijk. Maar nu eerst even uitbuiken.
4) 29-9-’21: Geen route, geen doel
Via Lyon en Hauterives (google: Palais Idéal) naar Valence en Dieulefit, hartje Drôme, waar ik zojuist in Crêperie Le Coquelicot een tongstrelende truffelpannenkoek met een karafje rosé heb laten verdwijnen. Maar dit terzijde, mij is gevraagd: welke route fiets je? En: wat is het doel? Welnu, er is geen route en ook geen doel. Voor vertrek heb ik bij De Slegte de Michelin Toeristische Wegenatlas Frankrijk aangeschaft en daar prompt West-Frankrijk uitgescheurd. Op de overige pagina’s stippel ik nu over wit- een geelgroene weggetjes elke dag ‘mijn eigen weg’ uit. Wel over asfalt, want er is ook geen gravelbike, fietsaccu, bike-belt of Rohloff-naaf, maar een Gazelle Formula randonneur van ruim een kwarteeuw oud, op zielig dunne bandjes. Tel hier een imposant gebrek aan conditie en de naweeën van een burn-out bij op en je beseft: we hebben hier te maken met een sentimentele desperado, rijk aan ouwe zooi. En geplaagd door dode dorpen, bouviers met ADHD, jagers zonder bril, gebroken tentstokken, kleptomane vossen en andouillettes, meurend als het mortuarium van Carcasonne na de pestepidemie van 1348.
Ergo, deze reis kan niet mislukken.
5) 2-10-’21: Het torentje van de Vaucluse
Dieulefit, Buis-les-Baronnies, Sault en Sault…
Pourquoi twee keer Sault, hoor ik u vragen. Tja, kijk, ik kan hier nu wat vertellen over de geur van lavendel of over opspattende kastanjes en overstekende herten. Of over zoete, plukrijpe druiven, de tongstrelende markt van Nyons, vlinders die vrolijk met mij mee fladderen en quiches die véél lekkerder smaken dan thuis, maar…
wie de Drôme verlaat en de Vaucluse binnenvalt, spot vrijwel onmiddellijk, hoog aan de horizon, een piepklein wit torentje. En ja, ik ken dat torentje. Onder wisselende omstandigheden − ijzige regen, gloeiende hitte, mothagel en windkracht 7 zowel mee als tegen − heb ik de afgelopen 40 jaar al een paar keer mijn fiets op de Mont Ventoux bij dat torentje mogen parkeren, hetgeen immer een moment van grote voldoening was. Dus, toen ik gisteren in Sault op een terras zat, ook weer met zicht op dat torentje, toen dacht ik: misschien morgen toch maar weer eens…
Daarom ben ik vandaag, mede dankzij het advies dat ik onderweg van boven kreeg, op en neer naar het torentje gefietst. Wat overigens van dichtbij een flinke toren is. Prettige bijkomstigheid: de rest der wereld oog vanaf daar très petit.
6) 5-10-’21: Rustdag uit noodweer
Even denk ik, beukend tegen de bulderwind over het Plateau de Vaucluse, roze mammoeten te zien. Waarna ik, onversaagd verder stampend, het Parc Naturel de Luberon doorsteek en naar Forcalquier rol, terwijl boven mij de hemel loodgrijs kleurt en vervolgens openbreekt. Druipend schuilend in Café du Commerce, zie ik op de tv de weersvoorspelling: tempête, averses et inondations. Oftewel: storm, wolkbreuken en overstromingen. Derhalve prompt een kamer geboekt. Rustdag uit noodweer. Waardoor ik nu de citadel-kapel van Forcalquier heb bewonderd, weet waar & hoe puike pastis wordt gedestilleerd, én waar je fijn Vietnamees kunt eten.
Maar dit alles was gisteren. Aujourd’hui is het bewolkt maar droog, dus hop, de Durance en de Asse overgestoken, richting Parc Naturel du Verdon. Waar bij Poteau de Telle, een 734 meter hoog uitzichtpunt, een eenzaam campertje staat geparkeerd, met daarin twee aardige Franekers.
“Mijn oma kwam uit Sloten”, zeg ik.
“Wolle jo kofje?”, vraagt de vrouw.
“Mei un koekje?”, wil manlief weten.
Innerlijk gesterkt trap ik hierna linea recta naar de camping van Moustiers-Sainte-Marie, een der mooiste dorpen van Frankrijk, en de poort naar de Gorges du Verdon, alias de Grand Canyon van Europa.
7) 8-10-’21: Nice = Nice
Voor mij schittert de Middellandse Zee. Want jawel, Nice is bereikt. Via onder meer vrieskoude campings, de Gorges du Verdon (die mij deed denken aan een receptioniste in Porrentruy, maar dit terzijde), truffelpaté, Grand Hôtel Bain (uit 1737), kogelgatrijke spookdorpen, Col du Bel-Homme, Cap du Dramont en de elegante stilettohakken-boulevard van Cannes. En nu hangt op kamer 18 van Hôtel le Parisien mijn tentje te drogen. Hoog tijd voor wederom een rustdag. Om te slenteren door Vieux Nice, over de Promenade des Anglais, en voor een duik in zee. Waarna ik op de zonovergoten Place Garibaldi, nippend aan een glas Pastis de Nice, mijn burn-out voorgoed fermé verklaar. Rest enkel nog de vraag: stap ik morgen op de trein naar huis of fiets ik verder?
Tekst en beeld Stefan Maas
Paarse lavendelvelden, rood-oranje kliffen die in vuur en vlam staan en ‘heuveltopdorpjes’ die op dit alles neerkijken. De regio Luberon in de Franse Provence is ten onrechte nog niet zo bekend bij de Nederlandse fiets- en wandelliefhebber.
Zonder water geen leven, luidt het gezegde. Soms heb je in droge streken geluk en borrelt de vloeistof zo uit de grond naar boven. In Fontaine-de-Vaucluse gebeurt dat in enorme hoeveelheden. We kijken na een klauterpartij recht in de ‘muil’ van de bron, een donkere grot vol water in de wand van een klif. Van daaruit stroomt het water gulzig naar buiten in de vorm van een rivier: de Sorgue.
De Fontaine van Vaucluse is een van de grootste bronnen ter wereld, hoor ik. Ik twijfel daar niet aan. Vergeleken met dit geweld, is de bron van de Maas niet meer dan een zielig plasje water dat ergens op het plateau van Langrès tussen de graszoden sopt.
Hoe veel de Provence in de zomer ook opwarmt, het water in de Sorgue is altijd koel alsof het zo uit een koelkast stroomt. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de ondergrondse rivieren die deze bron voeden. De regen die op de Mont Ventoux en de omringende bergen valt, zakt zo de poreuze kalkstenen ondergrond in en komt uiteindelijk hier weer naar buiten. Een schijnbaar oneindige wateraanvoer die alleen in de zomermaanden wat in volume mindert, maar nooit droogvalt.
Aandrang om die grot zwemmend te verkennen, heb ik niet. Het water is niet alleen koud, maar ook bijna peilloos diep. La Coulobre, een legendarisch gevleugeld reptiel dat in de Sorgue zou hebben geleefd, zou zich er makkelijk schuil kunnen houden. Ja, de grot is zelfs dieper dan de Eiffeltoren hoog is (300 m). Diverse onderwaterrobots en duikers zijn ingezet om de diepten van de grot te onderzoeken. De onderwaterrobot Spélénaute bereikte in 1989 de bodem op 308 meter diepte. Ook zijn er aanzienlijke hoeveelheden oude munten ontdekt die in het water waren gegooid. Dat maakt het natuurlijk weer wél interessant om deze grot te verkennen.
We verlaten het toeristische Fontaine-de-Vaucluse weer, en gaan verder met onze wandeltocht in het parc naturel régional du Luberon. In de lager gelegen delen van dit park, is er landbouw, wijnbouw en veeteelt. De flanken van het massief van de Grand Luberon en Petit Luberon, zijn het domein van de bossen. Stenige wandelpaden lopen er kriskras doorheen. Af en toe wijkt de begroeiing en heb je fraaie uitzichten.
En de natuur zelf? Die is mediterraan en laat haar stekels zien. Letterlijk. Veel planten hebben stekels, om zich te verweren tegen grazers en andere dieren. De vogels die hier leven, houden zich vandaag muisstil. De overige dieren ook. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de droogte. Het is mei, voorjaar dus, maar het heeft al weken niet geregend. En dan moet de echte droge periode, de zomer, nog komen.
We stuiten we op een kanaal, een smal blauw lint dat tientallen kilometers door de heuvels kabbelt. Het is het Canal de Carpentras, dat in de 19e eeuw voor irrigatiedoeleinden is aangelegd. Even verderop kruist het via een spectaculair aquaduct de Sorgue-rivier. Een passage hoog boven de rivier waar wandelaars, mountainbikers en trailrunners dankbaar gebruik van maken en vanwaar je van een schitterend uitzicht hebt over de omgeving.
Getoonde fietsroutes: blauw=Autour du Luberon à vélo, rood=Les Ocres à vélo
Eenmaal in het fietszadel, krijgen we een Luberonese highlight is het vizier, de villages perchés. Het zijn eeuwenoude juweeltjes die boven op heuvels zijn gebouwd. De dorpen lijken te zweven, als eilandjes hangen ze boven de vlakte. En elk van die eilandjes is wel een klimmetje inclusief de nodige zweetdruppels waard. Het deels bewegwijzerde fietsnetwerk van de Luberon, Le Luberon à vélo, leidt ons er perfect langs.
Gordes, een van de heuveltopdorpjes langs onze route, is goddelijk charmant. Het heeft piepnauwe straatjes waar zelfs Fiatjes zich niet wagen. En die straatjes dalen zo steil af, dat ik er zelfs niet met de fiets doorheen durf, bang om al rollend en tollend de rand van het dorp te bereiken, waarna me een duik in een afgrond wacht.
In de avond, als het toeristengedruis wegsterft, scheren er zwaluwen tussen de huizen. Ik besef opeens dat ik in Nederland al jarenlang nauwelijks nog zwaluwen heb gezien. Zou Luberon ook een stikstofcrisis hebben, zoals in de Lage Landen? Ik geloof er niets van. Gordes trekt me als een magneet aan. In totaal kom ik drie keer terecht tijdens mijn fietstochten en van veraf is dit heuveldorpje nog lang zichtbaar.
Na Gordes volgen er meer van die juweeltjes, die vaak de eretitel ‘Les Plus Beaux Villages de France’ hebben gekregen. Bonnieux, Lacoste en Ménerbes zijn een mooi trio, een serie dorpen die via een slingerende weg met elkaar verbonden zijn. Tussen de oude stenen huizen is altijd wel een cafeetje te ontdekken, een restaurant met terrasje of een kunstgalerie. En de tijd staat er niet stil, maar tikt gewoon tien keer trager weg dan in Parijs of Marseille.
De fietsroute ‘Les Ocres à vélo’ voert ons door een verbazingwekkend landschap. Bij Rousillon zien we kliffen die in vuur en vlam staan. Ze hebben prachtige gele-oranje-bruine kleuren. Het kan niet anders, we zijn in het ‘gebied van de okers’ beland. Volgens de Luberonezen zijn er zelfs 24 okertinten te identificeren, iets waar je als kunstschilder mee vooruit kunt. Maar ook de gewone lokale schilders hebben in Rousillon deze kleuren gebruikt. Veel huizen hebben die typisch warme aardkleuren, die als een warme douche aanvoelen als je erlangs fietst.
Hele horden toeristen nemen in Rousillon de ‘Sentier des Ocres’ om al dat moois te bewonderen. Een andere highlight is de Colorado provençal in Rustrel, dat we via een hele serie slingerende kruip-door-sluip-door-achterafweggetjes’ bereiken. Colorado is een voormalige okergroeve die een scala aan kleuren herbergt waar je visueel in verdrinkt. Het doet denken aan de vlammend geel-rood-bruine landschappen in het Wilde Westen, het decor waar eenzame pistoolhelden, cowboys en bandieten ooit doorheen reden.
We fladderen verder in Luberon rond de villages perchés. Het zweet prikt af en toe in de ogen, de temperaturen raken de 30 graden. Bij de ingang van de dorpjes is er vaak een beschut plaatsje met een waterbassin, waar we dankbaar even bijkomen. Buiten de dorpjes stuit je regelmatig op bories, oude schuilplaatsen van op elkaar gestapelde stenen. Binnenin zijn ze heerlijk koel, maar daar is ook alles mee gezegd. Ze hebben geen vensters en zijn dus aardedonker.
Even buiten Gordes is zelfs een bories-dorp te bezoeken met circa dertig stenen gebouwtjes, waarvan de historie teruggaat tot de zevende eeuw. Tegenwoordig is het een openluchtmuseum dat je een indruk geeft van het de architectuur en het gebruik van de bories. Schapenschuilplaatsen, bakkerijen, graanschuren, tijdelijke overnachtingsplaatsen en schuilplaatsen tegen de regen. Met bories kun je alle kanten op.
Natuurlijk heeft de Provence ook op wijngebied wat te bieden. Biologisch wijnmaker Olivier Barthassat leidt ons rond over zijn domein Perréal vlak bij Saint-Saturnin-lès-Apt. Een 19e-eeuwse boerderij, omringd door wijngaarden en olijfboomgaarden. Je kunt er overnachten, een maaltijd eten (tables d’hôtes) en een wijnproeverij meemaken. Maar ook zwerven er wilde zwijnen rond en is er een vijver aangelegd voor de insecten en het stimuleren van de biodiversiteit.
Olivier verhuisde van Zwitserland naar de Provence vanwege de specifieke bodemkwaliteiten in deze regio. Er zijn twee groepen terroirs (bodems) op Perréal: een met een kleiachtige mergel (Gargassian) en kalksteen en een terroir met een mix van okergele klei en zandkalksteen. Ze geven een karakteristieke smaak aan Perréals wijnen als de Carlina Blanc, Les Boussicaux Rouge en Le Jas Rouge. Aanvullend produceert Perréal gin, olijfolie, likeuren en Yuzu-drank.
De Luberon-cirkel komt rond in l’Isle-sur-la-Sorgue, een eiland – zoals de naam al aangeeft – in de Sorgue, de rivier die ontspringt uit de grot in Fontaine-de-Vaucluse. Bij een luchttemperatuur van 30 graden steek ik mijn hand in het water… ijskoud. Desondanks spetteren er een aantal toeristen in rond, alsof ze zo hun beslommeringen van zich af willen wassen.
L’Isle is een fraaie plaats om de Luberon-tour af te sluiten. Je kunt heerlijk dwalen door de smalle straatjes van de binnenstad en langs de vele kanalen. Of een café-au-lait drinken in de restaurants langs de Sorgue. Maar bovenal is l’Isle bekend als antiekwalhalla. Er zijn ruim 300 antiquairs gevestigd in het plaatsje met circa 20.000 inwoners. De plaatselijke markt op zondagmorgen is afgeladen met brocante-spullen. Daarnaast heeft Isle toonaangevende internationale antiekbeurzen binnen de stadsgrenzen. Bij mij blijft het op de zondagsmarkt bij super-Hollands ‘kijken – niet kopen’. Ik heb een goed excuus: er is nu eenmaal geen ruimte over in mijn fietstas.
Kijk voor toeristische informatie op: Luberoncoeurdeprovence.com.
Fietsroutes in Luberon, zie: Veloloisirprovence.com.
Er is nu voor 456 km aan bewegwijzerde routes uitgezet.
Op de site, bij de routes, staan ook fietsvriendelijke accommodaties en fietsverhuurbedrijven met het keurmerk ‘Accueil Vélo’.
Je kunt een rondje Luberon rijden via de Autour du Luberon à vélo (240 km).
Tip: La Méditerrannée à vélo (850 km), ofwel een deel van de EuroVelo 8 – Elche (Spa) tot Izmir (Tur) -, doorkruist onder meer Luberon, Lamediterraneeavelo.com.
Voor wijndomein Pérreal, zie Perreal.com.
Le village des Bories: Levillagedesbories.com.
Blog Kees Lucassen
Kees Lucassen is een reisjournalist die per fiets en te voet heel wat beleefde. In eigen land en verder weg. Zo ook in de Dolomieten…
Er zijn mensen die het mooi doen en mensen die het lelijk doen. Fietsen bedoel ik. Zelf ben ik iemand die bijzonder lelijk fietst. Wie dat niet gelooft, kan zich overtuigen bij een kapper in Bari. Tussen de twee spiegels in zijn winkeltje draait deze man elke dag een filmpje. Daarin speelt hij de hoofdrol. Ik een bijrol.
Het begon allemaal in Pedraces, een Dolomietendorpje, waar ik ooit een klein hotel deelde met vier fietsvrienden, een roedel Zuid-Italianen en een wijnkelder. Voor de volgende dag stonden er vier cols op het programma. En kijk, daar waren de Italianen. Ook op de fiets en met een heuse volgauto inclusief trekzakmuzakbrakende luidspreker op het dak. Plus een videoman in trainingspak achter claxon en stuur.
Allemaal samen gaan we tegelijk de eerste col op, de Passo Gardena, maar langzaam versplintert het peloton. Ik zit in het staartje, samen met een pafferige pedaleur die knipogend bromt: ‘Piano, piano’. Ik knipoog terug. Gelijk heeft-ie, niet meteen forceren. Hij vertelt dat hij een barbiere, een kapper, is, in Bari. Naarmate de klim vordert, wordt de Barinese friseur roder. Hij zucht, puft en kreunt. Als hij even stopt, beschaamd grijnzend, trap ik een rondje om hem heen. Ik zal hem niet alleen laten, deze amicale barbier moet boven komen, voor zijn verhaal thuis aan familie, klanten en nageslacht.
‘Forza amico’, fluister ik.
‘VOO-LAAA-RE!’
De volgauto. Het zien van de videoman geeft mijn vriend nieuwe kracht. Voor het camera-oog van Bari houdt hij zich groot. Ik ga achter hem rijden. Doch, wanneer de volgauto even later richting kopgroep snelt, valt de kapper vrijwel stil. Ik versnel, ga naast hem rijden en gooi mijn beste Italiaans naar hem toe. ‘Solo quattro chilometre. Quasi pronto. Si, si, avanti!’ Barbiertje zal niet hangen.
Traag zakt de top van de Passo Gardena in onze richting. Trap, na trap, na trap…
En dan gebeurt het.
Dertig meter voor de col versnelt de kapper! Natuurlijk, hij weet dat het camera-oog boven op hem wacht. Wat moet ik doen? Terugpakken? Dan bederf ik zijn film. En ach, op de volgende col rij ik hem in de eerste bocht los. Ik laat hem gaan, blijf op gepaste afstand.
Op de top stapt hij af. Verdwijnt trillend in de volgauto. Doet de hele dag geen trap meer. Videoman, die zijn trainingspak heeft uitgetrokken, gaat verder op zijn fiets. We hebben nog drie cols te gaan. Daarvan is ’s avonds in het hotel geen beeld te zien. Wel zien we een fietser in lelijke stijl die schokschouderend in het wiel hangt van een corpulente coiffeur, die vlak voor de top demarreert. Italië wint! Bari lacht. En ook mijn vrienden lachen. Het hele hotel lacht. Ook de volgende ochtend bij het ontbijt. En de volgende. Barbiertje glimt en glundert. Ik houd mijn mond, een verklaring geven, dat is olie op het vuur. Ik bid voor langdurige stroomstoringen in Zuid-Italië en hoop dat lang haar snel weer mode wordt. Hij knipt trouwens beroerd.
Tekst en foto's Stefan Maas
De Grensroute langs de Belgisch-Nederlandse grens volgt het spoor van de Dodendraad, een lugubere versperring die gedurende de Eerste Wereldoorlog vele slachtoffers maakte.
De Dodendraad? Het klinkt als de titel van een oorlogsfilm in zwart-wit, maar ik had er nog nooit van gehoord. In ieder geval niet voordat in 2019 de Vlaamse organisatie Grote Routepaden (GR) de Grensroute lanceerde op de Fiets en Wandelbeurs in Gent. Ongetwijfeld had dat te maken met mijn roots. Ik ben van ‘de andere zijde van den draad’, van de Nederlandse kant dus die in de Eerste Wereldoorlog neutraal bleef. En als gevolg daarvan is er in het land van tulpen, polders en molens veel minder aandacht voor De Groote Oorlog.
De Dodendraad bleek een massamoordenaar. 2000 volt hadden de Duitsers op de versperring gezet. Oude zwart-witfoto’s tonen arme drommels die erin verstrikt waren geraakt. ‘Hun lichaam was vaak helemaal verkoold, waardoor ledematen er gewoon vanaf vielen’, lees ik op een van de borden die bij een Dodendraad-reconstructie staat.
En de fietsgids van Grote Routepaden geeft nog een andere verklaring waarom het dodental zo hoog – boven de duizend – opliep. De mensen van de grensstreek hadden in die tijd vaak nog geen elektra en waren niet goed bekend met de gevaren ervan. De gids vermeldt zelfs dat er een gerucht de ronde deed ‘dat je eerst voorzichtig met je vlakke hand moest voelen of wel stroom op de draad stond’. Waarschijnlijk werd dat fabeltje in de praktijk heel snel ontkracht.
‘Er zal wel niets meer van de Draad te zien zijn’, dacht ik eerst. Een fietsroute rond een thema dat in de fysieke wereld niet meer bestaat, het is alsof je op een tweewieler spoken of schimmen najaagt. Ik was echter lang niet meer in de grensstreek geweest. Er zijn de afgelopen jaren maar liefst 26 reconstructies van de Draad gerealiseerd, waar de Grensroute zoveel mogelijk langsloopt. En gelukkig kun je nu wel met een gerust hart je hand op de draad leggen.
Een orkest op het Drielandenpunt zet de eerste akkoorden in als ik de eerste meters wegtrap, op weg naar eindpunt grenspaal 369, 540 km verderop. Ik beland vrijwel direct in uitgestrekte bosgebieden met leuke onverharde paadjes die je langs mooie vergezichten voeren. Leer je eigen land kennen! Dat was me in 55 jaar nog niet helemaal gelukt. Talloze malen had ik hier in de buurt rondgefietst als lid van het legioen wielrijders dat op mooie zondagen Zuid-Limburg bezoekt, maar deze paadjes waren toen letterlijk uit het zicht gebleven.
Natuurlijk is het draaien en keren in Zuid-Limburg en de Voerstreek. Wielrenners in de Amstel Gold Race raken volledig gedesoriënteerd van dat gekronkel. Ze hebben vaak geen flauw idee meer hoe ze bij hun hotel moeten komen. Mijn gps is mijn houvast, gecombineerd met de bordjes van de routenetwerken, want de hele Grensroute loopt over de befaamde knooppuntnetwerken.
Ook zonder draad of duidelijke grensmarkeringen is de route heerlijk afwisselend. Wat dromerig dwaal ik door het landschap langs de traag stromende Maas. Met een pontje heen en weer over dat kwispelende blauwe lint: het is een must voor wie er zonder haast langs fietst. Iets verder van de rivier ligt het fietsparadijs Belgisch Limburg; met tal van paadjes die door schemerige bossen kronkelen.
De sterren flonkeren ‘s nachts boven een bivakzone in Belgisch Limburg. Het is een grote open cirkel in een bos, voorzien van houten buiten-wc, een houten plateau én een waterpomp. Als ik de wc-deur open, schiet er juist een muis weg. Dan krijg ik door dat dit blijkbaar het Jaar van de Muis is. Overal in het bos is er geritsel, en dat wordt niet veroorzaakt door vogeltjes of wezels. In de schemer worden de muizenbeesten brutaler, ze rennen over het houten plateau. Desondanks blijf ik niet lang wakker. De slaap overmeestert me; laat die muizen maar dansen.
Véél paadjes door droge naaldbossen dienen zich de volgende dag aan. Ik ben op weg naar een echt baken langs de Grensroute, de Achelse Kluis. Talloze malen was ik langs dit klooster gefietst en tal van keren ben ik niet ver van de Kluis gaan hardlopen. Soms spotte ik monniken in pijen die over de heide wandelden. Het religieuze bouwwerk trekt als een magneet Genuss-radfahrer aan, die zich daar laven aan het plaatselijke trappistenbier.
De Eerste Wereldoorlog liet het klooster niet ongemoeid. Via een gat in de kloostermuur liep de Dodendraad dwars door de kloostertuin. De paters en broeders leefden aan de Nederlandse kant van de grens en moesten een document ondertekenen waarbij ze verklaarden geen voorwerpen over de draad te zullen werpen en niet met mensen aan de andere kant te zullen spreken. De Achelse Kluis voldoet overigens aan mijn verwachtingspatroon: het terras zit behoorlijk vol met fietsers en het trappistenbier smaakt weer goddelijk.
De tocht gaat verder, diverse Grensroute-hoogtepuntjes passeren de revue. Het Bels Lijntje, een voormalige spoorlijn die omgetoverd is tot fietspad. De Belgische enclave Baarle-Hertog. En wat te denken van de Wortel-kolonie, een natuurrijk gebied met bossen, akkers, vennen, heide en graslanden. In de 19e eeuw gingen hier noodlijdende families en landlopers aan de slag. Ze ontgonnen woeste gronden onder toeziend oog van de Maatschappij van Weldadigheid. Het boerenleven moest deze verschoppelingen op het rechte pad brengen. Maar de landlopers bleken geen goede boeren te zijn: het project ging in 1842 failliet.
Later kocht de Belgische Staat de domeinen Wortel en Merksplas en wederom werden er landlopers te werk gesteld om de terreinen te onderhouden. Toen de Belgische overheid in 1993 de wet op de landloperij afschafte, vertrokken de meeste landlopers, maar de witte gevangenisgebouwen waarin ze verbleven staan er nog steeds. Zowel België als Nederland heeft een aanvraag bij de UNESCO ingediend om de voormalige Koloniën van Weldadigheid, waar de Wortel-kolonie toe behoort, op te nemen in zijn werelderfgoedlijst.
Krijsende meeuwen, herrie van machines en grote schepen die de Schelde overvaren. Het schouwspel in de Haven van Antwerpen is indrukwekkend. Dit is een wereld van reuzen. Gelukkig zijn er vrijliggende fietspaden aangelegd, zodat je geen last hebt van de stroom langsrazende vrachtwagens.
Het lijkt uren te duren om de haven te doorkruisen. Bij Lillo brengt de Antwerpse waterbus me naar Fort Liefkenshoek aan de overkant van de Schelde. Opnieuw kom ik terecht in een wereld van enorme fabriekshallen en vrachtwagens. Tot Doel zich aandient. Een merkwaardige spookstad in de schaduw van de lokale kerncentrale, die regelmatig het nieuws haalt vanwege mankementen.
Grafittispuiters hebben de verlaten huizen beklad. Afgezien van een handjevol bewoners zijn de meeste dorpelingen vertrokken vanwege de uitbreidingsplannen van de Antwerpse haven. De haven dreigde Doel op te slokken, maar vreemd genoeg is dat tot nu toe niet gebeurd. Het resultaat is een soort Tsjernobyl, maar dan zonder dodelijke straling. Uiteraard hebben ‘ramptoeristen’ deze plek ontdekt. Er zijn allerlei excursies. De twee cafés van Doel zijn ongetwijfeld volledig afhankelijk van het spookstadtoerisme.
Even buiten Doel stuit ik opnieuw op verlaten huizen. Daarna volgt een verlaten polder, met gebarricadeerde wegen en wederom verlaten huizen. Het is de Hedwigepolder in Nederland en de Prosperpolder in Vlaanderen, die teruggegeven worden aan de natuur. De Schelde kan hier straks binnendringen bij hoog water in het kader van natuurcompensatie. Schorren en slikken zullen het landschap gaan bepalen. Natuurlijk zit dit veel Zeeuwen dwars. Vrijwillig land laten overstromen, dat zit niet in hun dna.
Even verderop ligt het Verdronken Land van Saeftinghe, een buitendijks getijdengebied met schorren en slikken, geulen en veel vogels. ‘Dit gebied geeft je een beeld van het Zeeuwse oerland, waar geleefd werd op het ritme van het getij’, meldt de GR-gids. Ik fiets verder over oude binnendijken, de voormalige frontlinies in de strijd tegen het water zijn nog duidelijk zichtbaar. En waar je ook kijkt, overal heb je een weids uitzicht over de Zeeuwse klei.
Vestingstad Hulst, de stad van Reynaert de Vos, het Nederlandse Clinge en het Belgische De Klinge, Koewacht en Sas van Gent passeren de revue. Een uitstapje naar horecazaak Dallinga in Sluiskil levert een smakelijke lunch op. Je kunt hier heerlijke Zeeuwse mosselen eten met friet. Tot mijn verbazing is dit kleine fabrieksdorp ook de leverancier van de eerste Nederlandse astronaut: Lodewijk van den Berg. Vóór hij in 1985 110 rondjes om de aarde draaide, was hij overigens al genaturaliseerd tot Amerikaan. Een beeld bij de toegangsweg van het dorp herinnert aan deze Onbekende Nederlander.
Daarna gaat het weer verder door het weidse landschap, via vestingstad Sluis naar de Noordzee. Het Zeeuws-Vlaamse volkslied marcheert daarbij vrolijk door mijn hoofd:
‘Van d’Ee tot Hontenisse
Van Hulst tot aan Cadzand
Dat is ons eigen landje,
Maar deel van Nederland.’
En ook dit lied heeft een link met de Eerste Wereldoorlog. Na afloop van de oorlog wilde België graag dit ‘Nederlandse deel van Vlaanderen’ inlijven. Uit protest tegen de Belgische plannen werd dit strijdlied geschreven, dat nog sporadisch uit Zeeuwse kelen klinkt op feesten en partijen.
Zo klein is dat landje van de Zeeuws-Vlamingen trouwens ook weer niet. Ik zit al dik over de 130 kilometer als het einde van deze fietsdag in zicht komt: grenspaal 369. Het is avond, bij Cadzand zit ik nog even op het strand. ‘s Zomers is dit een Duitse toeristenkolonie. Ooit heb ik er ook vakantie gevierd als klein kind, maar daar is me helemaal niets meer van bijgebleven. De fiets kan nu even uitrusten, het waren vijf mooie fietsdagen. En dankzij de Grensroute heb ik de grensstreek herontdekt.
Info:
Groteroutepaden.be, gids De Grensroute (€ 18,00 voor niet-leden, € 16,20 voor leden, 180 pag.)
Tekst Stefan Maas beeld Raymond Boekhout
De internationale Maasfietsroute biedt zo’n duizend kilometer fietsplezier in drie landen. Natuurlijk kon fietsjournalist Stefan Maas de route niet links laten liggen. Een olielamp ging mee op reis.
Maas ontdekt de Maas. Het klinkt mooi om een fietsreis mee in te leiden. Maar het is zeker niet de eerste keer dat ik langs mijn naamgenoot rijd. Een fietsrit van de Vogezen naar Hilversum, jaren geleden, na een onverwacht afgebroken vakantie. Regelmatig kruiste de lome Maas mijn pad terwijl de zon uitbundig scheen. Soms was ie ver weg, onzichtbaar in een dal, en moest ik raden waar die liep.
Maar nu, eenmaal bij de monding van de rivier bij Hoek van Holland, is het decor anders. Het zand prikt in mijn ogen. Een straffe zuidwestenwind komt aangezeild vanuit de Noordzee en geselt fietsers op het pad langs de Nieuwe Waterweg. Alles is hier buiten proporties. Mega-schepen varen hier op weg naar mega-havens. Hoe anders moet het zijn bij de bron op het Franse platteland, zo’n duizend kilometer verderop?
Gelukkig ontsnap ik al snel aan het havengebied. Na Rotterdam – als je voor de zuidelijke routevariant kiest – gaat het heerlijk langs de Oude Maas over een zoevend fietspad door het groen. Opeens is de grote stad ver weg. En dan ontdek je ook weer eens hoeveel vaarten, kanalen en rivieren Nederland doorsnijden en opdelen. De komende dagen gaat het heen en weer met diverse pontjes. Ze hebben wel een nadeel, want na zessen heb je kans dat het pontje niet meer vaart en komt er abrupt een einde aan je dagtocht.
De lange-afstandsfietsroutes LF3 en LF 12 leiden me verder langs de Maas in Nederland. Fietsbordjes staan keurig op de juiste plek, een gps is hier overbodig. Het rivierenlandschap is gezegend met prettige clichés. Uiterwaarden, traag passerende schepen, de weidse uitzichten. Langs de slingerende dijken scharrelen kippen, hangbuikzwijnen en konijnen rond. Iedere dijkbewoner lijkt een hobbyboer te zijn.
In supermarkten maakt het ‘Hollands’ plaats voor Brabants en later de Limburgse tongval. En de Maasfietsroute blijft maar slingeren langs dat glinsterende lint. Op die manier kom je wel aan duizend kilometer. In de bivakzone Solt bij Opitter in Belgisch Limburg spoel ik het zweet van een lange fietsdag weg met opgepompt grondwater. Het is een heerlijke open plek in een bos: de vogels zingen er tot laat in de avond.
Een fietser rijdt het bivak binnen tijdens dat concert: Raymond. Met z’n tweeën gaan we het resterende deel van de route rijden. Boven op zijn bagagedrager heeft hij een oude olielamp. We besluiten die uiteindelijk bij de bron van de Maas achter te laten, als een baken voor de Maasfietsers.
Luik betekent een nieuw hoofdstuk in de Maasfietsroute-beleving. Vroeger wrong al het doorgaande noord-zuid-autoverkeer zich door het stadscentrum langs de rivier. Sinds de openstelling van de Tunnel de Cointe in 2000 is dat niet meer het geval. Nu zijn het fietsers die zich langs de Maas wringen via een autovrij pad. Het is een fantastische manier om het centrum te doorkruisen. Bruggen passeren regelmatig de revue, zodat je makkelijk naar het centrum kunt oversteken.
Toen de mijnbouw en staalindustrie in Luik dertig jaar geleden in elkaar stortten, kreeg de stad klappen. Armoede en verval zetten in, het aantal drugsverslaafden groeide. Gelukkig vond Luik de weg weer omhoog. Er zijn minder werklozen en meer hippe barretjes en restaurantjes.
Maar de oude industrie blijft de omgeving domineren. Grote, half vervallen fabrieken, armoedig uitziende arbeidershuizen; het zijn de relikwieën uit de industrietijd. Ook rijden we langs de koeltorens van de kerncentrale van Tihange. Je kunt die industriële merktekens niet zomaar uitgummen; ze behoren tot het dna van dit gebied.
Eenmaal uit de greep van de industriële zone, toont het meer lieflijke deel van Wallonië zich. Uiteraard fietsen we omhoog naar de citadel van Namen en bewonderen de vesting van Dinant. Voor we het weten bereiken we al de Franse Ardennen. Dit is ongetwijfeld het mooiste deel van de Maasfietsroute; de Maas kronkelt hier als een slang langs de heuvels. Van Givet aan de Franse grens tot aan Sedan is over een lengte van 121 km een prachtig fietspad aangelegd met de naam Trans-Ardennes.
“This is heaven,” zegt een Schotse fietser als we die passeren. Samen met zijn vriendin maakt hij hier elke vakantiedag uitstapjes met de fiets. Thuis in Schotland kunnen ze nauwelijks gebruikmaken van fietspaden. En de Schotse automobilisten gedragen zich aweful ten opzichte van fietsers. Is dit inderdaad de fietshemel? Groene heuvels, een fietspad en de Maas die bij mooi weer de gebouwen weerspiegelt. Ik kan er vrede mee hebben. Veel Nederlandse ‘pensionado’s’ hebben dit stukje Frankrijk overigens per boot ontdekt. We zien ze bij de aanlegplaatsen in dorpen; een Nederlands leger van gepensioneerden dobbert elke zomer rond op de Maas.
Na het gezegende Trans-Ardennes-fietspad wijzen bordjes met ‘nord’ en ‘sud’ ons de weg via meer doorgaande wegen. De verkeersdrukte neemt opeens toe bij Verdun, bekend van de grootste veldslag uit de wereldgeschiedenis. Honderdduizenden soldaten zijn hier afgeslacht tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een groot monument in het centrum herdenkt de overwinning van de Fransen. De historie van Verdun trekt natuurlijk ook een aparte categorie fietstoeristen aan. Bij de plaatselijke super ontmoeten we twee Nederlanders. Ze struinen op oude barrels de voormalige slagvelden af op zoek naar bomscherven en achtergelaten uitrusting. En zoiets doe je nu eenmaal makkelijker op de fiets dan met een auto.
We duiken dieper Frankrijk in. Het ene na het andere uitgestorven dorpje passeert de revue. We zijn na 130 km op de teller op zoek naar een barretje om de dorst te lessen. Maar dat is niet zo simpel. “De l’alcool?” vragen we in het zoveelste dorpje waar we wél iemand op straat zien. De man schudt het hoofd. Ja, zeven kilometer verderop is er iets. Maar eigenlijk willen we geen kilometer verder rijden. Hij draait zich om en loopt snel naar binnen. We krijgen even later elk twee bierflesjes toegestopt om de ergste dorst te lessen. Nee, hij hoeft daarvoor geen geld te hebben. Blijkbaar is onze glimlach voldoende.
Natuurlijk weten we dat het Franse platteland relatief weinig voorzieningen heeft, vergeleken met Nederland. Maar dit verrast ons toch wel. Tijdig de voorraad aanvullen in de wat grotere plaatsen, is dan ook het devies voor het Franse deel van de Maasfietsroute. Daar vind je vaak ook diverse grote supermarkten, met een breed aanbod.
Net als het aanbod aan voorzieningen, slinkt ook het volume van de Maas. Van ‘fietsen langs de Maas’ is geen sprake meer. Regelmatig kruisen we nog de rivier, maar zelden loopt de weg langs het water. Het kan maar één ding betekenen: de bron kan niet zo heel ver weg meer zijn.
Bijna rijden we het eindpunt nog voorbij. In een flits herken ik het monument van het plaatje op internet. De bron is een putje met helder Maaswater onder aan het monument ter ere van de rivier. Een plantsoentje omringt deze ‘heilige’ plek. Voor de bezoekers zijn zelfs enkele nano-tuintjes aangelegd, waar je zelf groenten of kruiden kunt plukken.
De Maas begint met één druppel, duizend kilometer verderop heb je een grote rivier. Wij begonnen met één trap op een pedaal en staan nu bij de bron. Als je maar volhoudt, wordt het vanzelf wel iets. Heel lang blijven we er niet hangen. Het is al na achten en frisjes. En afgezien van het monument is er bij de bron ook niet zo veel te beleven.
Pas achteraf beseffen we dat we helemaal vergeten zijn de lamp bij het monument achter te laten. Als alternatief hangen we deze in een boom in een bos, een paar kilometer verderop. Daar zwaait ie waarschijnlijk nog steeds heen en weer. Wie ‘m vindt, krijgt een oorkonde. Echt waar.
Meer info Maasfietsroute:
Nl.eurovelo.com
De internationale Maasfietsroute, van Maastricht naar Langres, Paul Benjaminse, juni 2017
Maasfietsroute
De internationale Maasfietsroute is in 2017 geopend en loopt van de bron op het plateau van Langres in Frankrijk tot de monding bij Hoek van Holland. De Nederlandse provincie Limburg trok de kar van het project, waarbij zo’n dertig partijen zijn betrokken uit Frankrijk, België en Nederland. Enkele belangrijke steden langs de route zijn Verdun, Sedan, Charleville-Mézières, Givet, Dinant, Namen, Luik, Maastricht, Dordrecht en Rotterdam. Het traject bestaat uit bestaande fietsroutes, die aan elkaar zijn gekoppeld. Deze routes zijn bewegwijzerd, maar nog niet alle delen zijn voorzien van het Maasfietsroute-logo.
Tekst en beeld Stefan Maas
Stoere donjons, korenvelden en een kabbelende rivier. De 200 km lange l’Indre à vélo voert je langs een mooi stukje ‘douce France’, ver weg van het massatoerisme.
De route langs de Indre is nog niet zo bekend als haar grote zus: La Loire à vélo. Ongeveer een miljoen fietsers zakken jaarlijks af langs de Loire, bij de Indre is dat beduidend minder. Heel af en toe duikt een fietser op met fietstassen; het onmiskenbare kenmerk van de fietsreiziger. Een nonchalante groet, en we vervolgen onze weg weer.
Maar die relatieve onbekendheid van de L’Indre à vélo heeft zo z’n voordelen. Ongestoord trappen we over binnenwegen met nauwelijks verkeer. Om de zoveel kilometer passeren we slaperige dorpjes, die vaak de toevoeging ‘sur-Indre’ hebben.
En de rivier zelf? Die kabbelt rustig verder. Af en toe raakt ze verdeeld in diverse stroompjes vanwege de geringe hoogteverschillen, waarna deze elkaar verderop weer ontmoeten. Maar al fiets je niet altijd direct langs de rivier, de Indre is nooit ver weg.
Het gebied langs de Indre en de Loire is bezaaid met kastelen, die je terugvoeren naar het verleden. Jean-Roger Morvan van Château de Palluau staat al op ons te wachten in Palluau-sur-Indre. Een voormalige ondernemer die zijn fabrieken verkocht en zich vervolgens wijdde aan de restauratie van dit château, dat een sterke band heeft met… Nieuw-Frankrijk in Canada.
Een forse kasteelhond danst rondom ons als we Morvan begroeten. Oui, we zijn aan de late kant. Het château oogt geweldig. Dat was anders toen hij het kocht. “Het verval was zodanig dat het al bijna niet meer opgeknapt kon worden,” zegt Morvan. “De restauratie heeft veel geld gekost, maar ik was gepassioneerd door de historie van het kasteel en de vroegere kasteelheer Louis de Buade de Frontenac, graaf van Palluau.” Frontenac is dan ook een man met status en een regionale held. Hij werd tweemaal benoemd tot gouverneur van Nieuw-Frankrijk in het huidige Canada en was een van de grondleggers van Quebec.
Kasteelheer Morvan leidt ons trots rond. De kamers zijn helemaal in oude stijl ingericht, compleet met portretten van bekende Fransen uit die tijd aan de muur. In het park bij het kasteel creëerde Morvan zijn eigen stukje Nieuw-Frankrijk. Met tipi-tenten van indianen, een nederzetting van Franstalige pioniers, een mini-fort en andere gebouwtjes die herinneren aan de kolonie in de 17e eeuw. Het is nu een themapark over de band van het gebied langs de Indre met Canada.
Morvan zwaait ons uit, samen met de kasteelhond. De fietsbanden rollen opnieuw langs de rivier. We passeren enorme korenvelden, waar af en toe een watertoren bovenuit piept. Mondjesmaat dienen zich klimmetjes aan, verder is het vrijwel vlak. We zien nauwelijks beweging. Niet op de weg, niet in de dorpjes en maar beperkt in de steden. Wie hier niet kan onthaasten, kan dat nergens anders. De L’Indre à vélo is gewoon puur genieten voor de liefhebber van fietsen en van Frankrijk.
De stad Loches betekent even een breuk met die rust. Een flinke stad, met meer verkeer. Maar ook met een charmant middeleeuws centrum rond een indrukwekkend kasteelcomplex. Een kerk, een kasteel en een donjon (verdedigingstoren) staan daar naast elkaar op een ommuurd terrein.
Het is niet alleen pracht en praal wat hier overheerst, ook is er robuustheid. Zeker als het om de donjon gaat. Eeuwenlang deed deze ook dienst als gevangenis. Inmiddels zijn de vloeren en het dak van het gebouw verdwenen en groeit er mos tegen de muren. Wie via moderne ijzeren trappen toch de donjon beklimt, moet geen last hebben van hoogtevrees.
De historie van Loches omvat beroemde namen. De legendarische Jeanne d’Arc ontmoette hier Karel VII, die later tot koning van Frankrijk werd gekroond. Ook de middeleeuwse beautie Agnès Sorel verbleef hier, de eerste erkende maîtresse van Karel VII en uitvindster van het decolleté met ontblote schouders.
Vanwege een ruzie met de kroonprins, de latere koning Louis XI, werd ze verbannen van het hof en vestigde ze zich in Loches. Haar stoffelijke resten liggen in een grafmonument in de kerk Saint-Ours in het kasteelcomplex. Sorels dood is nog altijd een mysterie, er zijn vermoedens dat ze is vergiftigd door Louis XI.
Historie blijft de Tour de l’Indre domineren. In Montbazon neemt een beul ons mee naar een grot onder het lokale kasteel. Bij het licht van een fakkel legt hij haarfijn uit hoe hij ongelukkige slachtoffers gaat fileren. Natuurlijk, dit is een ingehuurde nep-beul, al zien de werktuigen er toch levensecht uit. De kasteelruïne is tegenwoordig een soort themapark, waar via workshops de middeleeuwen tot leven komen.
Het complex – waarvan de bouw dateert vanaf 991 – is een van de oudste middeleeuwse forten van Frankrijk. De illustere Fulco III, graaf van Anjou, gaf opdracht tot de bouw van deze fortificatie. Ook de donjon in Loches was een van zijn verdedigingswerken. Fulco III had geen beste reputatie. Hij wisselde vroomheid af met gruweldaden. Zo zette hij zijn eerste vrouw en nicht Elisabeth van Vendôme in haar trouwjurk op de brandstapel. Vermeend overspel met een geitenhoeder werd Fulco’s echtgenote fataal.
Net als Loches zijn het dak en de vloeren van de donjon in Montbazon verdwenen. Op de restanten van het ruim duizend jaar oude kasteel, staat sinds 1866 een groot beeld van de Maagd Maria. De twee passen duidelijk niet bij elkaar, maar de combinatie geeft wel een opmerkelijk effect. Vanuit de verre omgeving wijst deze Maagd Maria je de weg naar Montbazon.
We volgen het laatste stuk van de route tot Azay-le-Rideau. Even verderop vloeit de Indre in de Loire. In Azay is ook een aansluiting op de Loire à vélo. Wie wil, kan van de ene rivierroute naar de andere hoppen.
Een bezoek aan het plaatselijke kasteel is een must voor iedere passant. Gebouwd op een eiland in de Indre in vroeg-renaissance-stijl. Geen stoere bemoste donjons hier en dikke muren; het is een sierlijk kasteel dat moet imponeren met schoonheid. Het kasteel is ook bekend vanwege de weerspiegeling in het omringende water, een mooi plaatje voor toeristen en professionele fotografen.
In 2014 is het omringende park gerestaureerd, tussen 2015 en 2017 volgden de herstelwerkzaamheden aan het hoofdgebouw. Het complex is dan ook in topconditie. Gemeubileerde kamers geven een indruk van de verschillende interieurstijlen door de jaren heen. Er is – naar het gebruik vroeger – zelfs een kamer ingericht voor ‘de koning’, mocht die een keer onverhoeds voor de poort staan.
In een biertent langs de Indre, vlak bij het kasteel, laten we alle ervaringen bezinken. De kastelen, de landschappen, de binnenwegen en dorpjes. Het was een feest om langs deze rivier te fietsen. We genieten nog even van het zonlicht dat over het water speelt. Een beeld dat we in onze netvliezen willen branden. Morgen overspoelt de drukte van Parijs en de Randstad in Nederland ons alweer.
Reis je met de trein? Dan is de Thalys een mooie optie om snel in Parijs te geraken. Vanuit Amsterdam ben je na 1.51 uur in Brussel en sta je na 3.18 uur op Gare du Nord in Parijs. Met de gratis wifi, Thalys-bar in de trein, voldoende beenruimte en individuele stopcontacten voor opladen is het een comfortabele reis zonder stress.
Bij het serviceniveau ‘Standaard’ profiteer je van lage prijzen, ‘Comfort’ biedt snellere wifi en een nog comfortabeler stoel en bij ‘Premium’ kun je ook elk moment van de dag gebruikmaken van een maaltijd.
De fiets kun je in de Thalys meenemen zonder extra betaling. In elk vernieuwd treinstel is er plaats voor twee niet-gedemonteerde fietsen.
Eenmaal in Parijs, kun je daarna bijvoorbeeld doorreizen naar Tours of Montluçon.
Meer info: Thalys.com.
Zie ook: Treinreiswinkel.nl.