Tekst en beeld: Mathijs Eskes
We zijn nu vijf dagen onderweg over het langeafstandspad van de Peaks of the Balkans, een wandelroute van 192 kilometer door Albanië, Montenegro en Kosovo. Ik ben op pad met een groep van de wandelvereniging Spring voor een wildkampeertocht. Iedereen draagt een zware rugtas vol tenten, matjes, en massa’s proviand. Het is pas begin juni, maar de hitte is al moordend. We hebben eindelijk onze wildkampeerplaats bereikt. Maar de bron staat droog.
Iemand heeft met rode graffiti op de rotsen gekalkt dat het volgende gastenverblijf even verderop is. Dat zal best, maar wij willen wildkamperen, en wel hier. Zou de bron expres onklaar zijn gemaakt? Veel water is er niet in dit gebied. Op onze beoogde kampeerplaats staat een kudde schapen te grazen, begeleid door een herder en twee bakbeesten van honden. Onze gids spreekt de herder aan. Hij weet wel hoe hij het waterpunt weer aan de praat moet krijgen.
Terwijl we wachten, komt een van de honden naast me zitten. Het beest kijkt wat suffig om zich heen. Z’n tong hangt uit z’n bek. Ik krab ‘m achter de oren. De omgeving is geweldig mooi. We zitten in een hoge vallei, omgeven door steile wanden en grillige karstformaties. Dit gebied heet de Vervloekte Bergen, omdat de duivel ooit uit de hel zou zijn ontsnapt en zich hier toen één dag flink heeft uitgeleefd. Toch is het eigenlijk best een lieflijk gebied. Als we de zwijgzame herder drop geven, toont hij ons een filmpje. We zien hoe zijn twee loebassen een wolf te grazen nemen. Ze scheuren het dier levend aan stukken. Oeps.
Herder en gids beklimmen een helling, schuiven twee stukken tuinslang in elkaar, en voilà, het water loopt weer. Als herder en have verder trekken, moeten wij ook weer aan de bak. Tijdens zo’n wildkampeertocht heb je maar weinig tijd om even uit te puffen. Voor we ’s ochtends vertrekken, breken we tenten af, pakken in, filteren en koken water, maken ontbijt, doen de afwas. En ’s avonds weer opnieuw. De zon gaat om acht uur al onder, dus er rest zo’n twee uur per dag om wat te lezen en te lummelen.
Tijdens de lunch de volgende dag ontdek ik een oude loopgraaf. Er loopt een heel stelsel over de smalle bergrug. Je zou zeggen dat geen mens het ooit in z’n hoofd zou halen om zo’n steile helling te bestormen, ook zonder zo’n versterking. Communistisch Joegoslavië en Albanië vertrouwden elkaar voor geen cent, zoveel is duidelijk.
Als we een dag later Albanië intrekken, zien we hoe de Shqiptarët hun kant van de grens bewaakten. In het maanlandschap staat een betonnen koepeltje, bijna onzichtbaar tussen de rotsen. Precies groot genoeg voor één persoon. Even verderop zien we er nog één, en dan nog één. Het zijn de beroemde koepelbunkers van Albanië.
Tijdens de dictatuur van Enver Hoxha moest elke man binnen drie minuten een bunker kunnen bereiken. De alleenheerser lag overhoop met West en Oost en had daarna ruzie gemaakt met z’n buren. Dus sloot hij Albanië volkomen af van de buitenwereld. Volgens de huidige premier was het land het Noord-Korea van Europa. Om een eventuele invasie af kunnen te slaan, strooiden Hoxha’s generaals honderdduizenden bunkers uit over het land. Ze staan op de gekste plekken.
In de Grieks-Romeinse ruïnestad Butrint in het uiterste zuiden van het land hoorde ik een gids vertellen dat hij vroeger, in een ander leven, commandant van zo’n eenheid was geweest. Ze hadden uitzicht gehad op zee, op Corfu. Het was aardedonker. Af en toe dreef er een schip voorbij en klonk er muziek en gelach. Als een soldaat vroeg: ‘Commandant, wat zijn al die lichtjes?’, dan antwoordde hij: ‘Dat is de kapitalistische vijand! Dat is de hel, maar wij wonen in het communistische paradijs!’ Terwijl de gids-die-vroeger-commandant-was het vertelt, lacht hij er ongemakkelijk bij. ‘Dat geloofden we toen. Wisten wij veel.’
Van al die bunkers zijn de meeste het afgelopen decennium gesneuveld. Het ijzer is goud waard. Maar hier, in de bergen boven Theth, waar je met geen mogelijkheid met een kar of auto kunt komen, houdt een handjevol stand.
In een dal in Montenegro komt een vrouw op ons af en steekt een lange monoloog af. We verstaan er geen woord van, maar dat schrikt haar niet af. Dan daagt het, ze wil dat we allemaal meekomen om bij haar te lunchen. Tegen betaling natuurlijk.
Twee groepsleden zijn nieuwsgierig en gaan met haar mee. Ze blijkt helemaal aan het einde van de vallei te wonen. Onderweg jaagt ze eerst een koe uit een huis. Eenmaal thuis probeert ze een kaas van vijf kilo te slijten. Dit is voor ons veel te zwaar, voor vertrek hebben we grammen geteld om onze bepakking zo licht mogelijk te houden. Pittige onderhandelingen beginnen. De twee groepsgenoten proberen met handen en voeten duidelijk te maken dat ze best wat kaas willen, maar zeker niet zoveel. De dame accepteert geen nee. Ze heeft bovendien ook nog andere producten die ze wil slijten.
Ondertussen is haar dochter van een jaar of twaalf doodkalm midden tussen de achtergebleven groep gaan zitten. Ze zegt niet zoveel, maar kijkt met een grote glimlach om zich heen. Ze vraagt wat dat nou kost, zo’n rugtas. En hoeveel is zo’n wandelstok? Ze toont haar eigen staf. Zelfgemaakt, van hout. Ik wijs naar een koe: ‘Krava’, zegt ze. En dan naar haar moeder in de verte: ‘Majka’. Zo voeren we een basaal gesprekje, totdat onze twee avonturiers terugkomen met een pond kaas, en de majka met kći (dochter) en ovca (schaap) vertrekt.
Als bezoeker-voor-drie-weken kreeg ik de indruk dat Albanië een stormachtige ontwikkeling doormaakt. In het laagland geldt een ‘pakken-wat-je-pakken-kan’. Aan de zuidkust worden hele hoteldorpen uit de grond gestampt, de belangrijkste wegen zijn gloednieuw en de stranden zijn de afgelopen jaren verkaveld zodat toeristen er tegen betaling kunnen zonnebaden. ‘Allemaal witwasserij en corruptie’, aldus onze campingbaas in het zuidelijke Ksamil. De schoonzoon van Trump heeft onlangs zelfs een compleet eiland gekocht om er een luxeresort van te maken. Het land lijkt de weg te plaveien voor het massatoerisme.
In de bergen gaat het er rustiger aan toe. Het alomtegenwoordige zwerfafval is hier grotendeels afwezig. Om het wantrouwen tussen de buurlanden af te bouwen, heeft een Duitse ontwikkelingsorganisatie met lokale partners in 2011 het initiatief genomen tot het langeafstandspad door de Vervloekte Bergen. En het werkt, er komen jaarlijks zo’n 40.000 wandelaars op af en het verbindt een voorheen arme en geïsoleerde regio. Sommige herders klussen nu bij als huttenwaard.
Het pad langs de Pieken van de Balkan is niet al te technisch en goed te belopen. Anders dan de naam doet vermoeden, loopt de route om en niet over de echte toppen. Onze dagtochten lagen tussen de 16 en de 21 kilometer, met zo’n 1500 tot maximaal 2000 hoogtemeters. De grootste uitdaging is de temperatuur, die ook in het voorjaar al heel behoorlijk is.
Er zijn genoeg gastenverblijven aanwezig om de Pieken van de Balkan Trail ook zonder tent af te kunnen leggen. Hier kunnen overvloedige maaltijden worden genuttigd. Anders dan in de Alpen krijg je bovendien ruim voldoende lunch mee. Voor wie iets meer vrijheid en flexibiliteit wil, zijn er waterpunten waar je kunt wildkamperen.
Ik vond de Vervloekte Bergen erg mooi. De vele en uitbundige bloemenweides zijn, zeker in het voorjaar, indrukwekkend. De landschappen zijn afwisselend, je komt door bos, berg en dal. Het contact met de herders voelt als een glimp uit een pastoraal verleden. Voor wie wat avontuurlijker wil reizen is het goed mogelijk om per nachttrein en nachtboot naar Albanië te gaan: overdag kun je dan steden als Bologna, Bari en Matera bezichtigen. Aansluitend een rondreis door Albanië en/of Montenegro is ook zeer de moeite waard.
Voor meer info:
Peaksofthebalkans.com
Springreizen.nl