Tekst en beeld Stefan Maas
Paarse lavendelvelden, rood-oranje kliffen die in vuur en vlam staan en ‘heuveltopdorpjes’ die op dit alles neerkijken. De regio Luberon in de Franse Provence is ten onrechte nog niet zo bekend bij de Nederlandse fiets- en wandelliefhebber.
Zonder water geen leven, luidt het gezegde. Soms heb je in droge streken geluk en borrelt de vloeistof zo uit de grond naar boven. In Fontaine-de-Vaucluse gebeurt dat in enorme hoeveelheden. We kijken na een klauterpartij recht in de ‘muil’ van de bron, een donkere grot vol water in de wand van een klif. Van daaruit stroomt het water gulzig naar buiten in de vorm van een rivier: de Sorgue.
De Fontaine van Vaucluse is een van de grootste bronnen ter wereld, hoor ik. Ik twijfel daar niet aan. Vergeleken met dit geweld, is de bron van de Maas niet meer dan een zielig plasje water dat ergens op het plateau van Langrès tussen de graszoden sopt.
Hoe veel de Provence in de zomer ook opwarmt, het water in de Sorgue is altijd koel alsof het zo uit een koelkast stroomt. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de ondergrondse rivieren die deze bron voeden. De regen die op de Mont Ventoux en de omringende bergen valt, zakt zo de poreuze kalkstenen ondergrond in en komt uiteindelijk hier weer naar buiten. Een schijnbaar oneindige wateraanvoer die alleen in de zomermaanden wat in volume mindert, maar nooit droogvalt.
Aandrang om die grot zwemmend te verkennen, heb ik niet. Het water is niet alleen koud, maar ook bijna peilloos diep. La Coulobre, een legendarisch gevleugeld reptiel dat in de Sorgue zou hebben geleefd, zou zich er makkelijk schuil kunnen houden. Ja, de grot is zelfs dieper dan de Eiffeltoren hoog is (300 m). Diverse onderwaterrobots en duikers zijn ingezet om de diepten van de grot te onderzoeken. De onderwaterrobot Spélénaute bereikte in 1989 de bodem op 308 meter diepte. Ook zijn er aanzienlijke hoeveelheden oude munten ontdekt die in het water waren gegooid. Dat maakt het natuurlijk weer wél interessant om deze grot te verkennen.
We verlaten het toeristische Fontaine-de-Vaucluse weer, en gaan verder met onze wandeltocht in het parc naturel régional du Luberon. In de lager gelegen delen van dit park, is er landbouw, wijnbouw en veeteelt. De flanken van het massief van de Grand Luberon en Petit Luberon, zijn het domein van de bossen. Stenige wandelpaden lopen er kriskras doorheen. Af en toe wijkt de begroeiing en heb je fraaie uitzichten.
En de natuur zelf? Die is mediterraan en laat haar stekels zien. Letterlijk. Veel planten hebben stekels, om zich te verweren tegen grazers en andere dieren. De vogels die hier leven, houden zich vandaag muisstil. De overige dieren ook. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de droogte. Het is mei, voorjaar dus, maar het heeft al weken niet geregend. En dan moet de echte droge periode, de zomer, nog komen.
We stuiten we op een kanaal, een smal blauw lint dat tientallen kilometers door de heuvels kabbelt. Het is het Canal de Carpentras, dat in de 19e eeuw voor irrigatiedoeleinden is aangelegd. Even verderop kruist het via een spectaculair aquaduct de Sorgue-rivier. Een passage hoog boven de rivier waar wandelaars, mountainbikers en trailrunners dankbaar gebruik van maken en vanwaar je van een schitterend uitzicht hebt over de omgeving.
Getoonde fietsroutes: blauw=Autour du Luberon à vélo, rood=Les Ocres à vélo
Eenmaal in het fietszadel, krijgen we een Luberonese highlight is het vizier, de villages perchés. Het zijn eeuwenoude juweeltjes die boven op heuvels zijn gebouwd. De dorpen lijken te zweven, als eilandjes hangen ze boven de vlakte. En elk van die eilandjes is wel een klimmetje inclusief de nodige zweetdruppels waard. Het deels bewegwijzerde fietsnetwerk van de Luberon, Le Luberon à vélo, leidt ons er perfect langs.
Gordes, een van de heuveltopdorpjes langs onze route, is goddelijk charmant. Het heeft piepnauwe straatjes waar zelfs Fiatjes zich niet wagen. En die straatjes dalen zo steil af, dat ik er zelfs niet met de fiets doorheen durf, bang om al rollend en tollend de rand van het dorp te bereiken, waarna me een duik in een afgrond wacht.
In de avond, als het toeristengedruis wegsterft, scheren er zwaluwen tussen de huizen. Ik besef opeens dat ik in Nederland al jarenlang nauwelijks nog zwaluwen heb gezien. Zou Luberon ook een stikstofcrisis hebben, zoals in de Lage Landen? Ik geloof er niets van. Gordes trekt me als een magneet aan. In totaal kom ik drie keer terecht tijdens mijn fietstochten en van veraf is dit heuveldorpje nog lang zichtbaar.
Na Gordes volgen er meer van die juweeltjes, die vaak de eretitel ‘Les Plus Beaux Villages de France’ hebben gekregen. Bonnieux, Lacoste en Ménerbes zijn een mooi trio, een serie dorpen die via een slingerende weg met elkaar verbonden zijn. Tussen de oude stenen huizen is altijd wel een cafeetje te ontdekken, een restaurant met terrasje of een kunstgalerie. En de tijd staat er niet stil, maar tikt gewoon tien keer trager weg dan in Parijs of Marseille.
De fietsroute ‘Les Ocres à vélo’ voert ons door een verbazingwekkend landschap. Bij Rousillon zien we kliffen die in vuur en vlam staan. Ze hebben prachtige gele-oranje-bruine kleuren. Het kan niet anders, we zijn in het ‘gebied van de okers’ beland. Volgens de Luberonezen zijn er zelfs 24 okertinten te identificeren, iets waar je als kunstschilder mee vooruit kunt. Maar ook de gewone lokale schilders hebben in Rousillon deze kleuren gebruikt. Veel huizen hebben die typisch warme aardkleuren, die als een warme douche aanvoelen als je erlangs fietst.
Hele horden toeristen nemen in Rousillon de ‘Sentier des Ocres’ om al dat moois te bewonderen. Een andere highlight is de Colorado provençal in Rustrel, dat we via een hele serie slingerende kruip-door-sluip-door-achterafweggetjes’ bereiken. Colorado is een voormalige okergroeve die een scala aan kleuren herbergt waar je visueel in verdrinkt. Het doet denken aan de vlammend geel-rood-bruine landschappen in het Wilde Westen, het decor waar eenzame pistoolhelden, cowboys en bandieten ooit doorheen reden.
We fladderen verder in Luberon rond de villages perchés. Het zweet prikt af en toe in de ogen, de temperaturen raken de 30 graden. Bij de ingang van de dorpjes is er vaak een beschut plaatsje met een waterbassin, waar we dankbaar even bijkomen. Buiten de dorpjes stuit je regelmatig op bories, oude schuilplaatsen van op elkaar gestapelde stenen. Binnenin zijn ze heerlijk koel, maar daar is ook alles mee gezegd. Ze hebben geen vensters en zijn dus aardedonker.
Even buiten Gordes is zelfs een bories-dorp te bezoeken met circa dertig stenen gebouwtjes, waarvan de historie teruggaat tot de zevende eeuw. Tegenwoordig is het een openluchtmuseum dat je een indruk geeft van het de architectuur en het gebruik van de bories. Schapenschuilplaatsen, bakkerijen, graanschuren, tijdelijke overnachtingsplaatsen en schuilplaatsen tegen de regen. Met bories kun je alle kanten op.
Natuurlijk heeft de Provence ook op wijngebied wat te bieden. Biologisch wijnmaker Olivier Barthassat leidt ons rond over zijn domein Perréal vlak bij Saint-Saturnin-lès-Apt. Een 19e-eeuwse boerderij, omringd door wijngaarden en olijfboomgaarden. Je kunt er overnachten, een maaltijd eten (tables d’hôtes) en een wijnproeverij meemaken. Maar ook zwerven er wilde zwijnen rond en is er een vijver aangelegd voor de insecten en het stimuleren van de biodiversiteit.
Olivier verhuisde van Zwitserland naar de Provence vanwege de specifieke bodemkwaliteiten in deze regio. Er zijn twee groepen terroirs (bodems) op Perréal: een met een kleiachtige mergel (Gargassian) en kalksteen en een terroir met een mix van okergele klei en zandkalksteen. Ze geven een karakteristieke smaak aan Perréals wijnen als de Carlina Blanc, Les Boussicaux Rouge en Le Jas Rouge. Aanvullend produceert Perréal gin, olijfolie, likeuren en Yuzu-drank.
De Luberon-cirkel komt rond in l’Isle-sur-la-Sorgue, een eiland – zoals de naam al aangeeft – in de Sorgue, de rivier die ontspringt uit de grot in Fontaine-de-Vaucluse. Bij een luchttemperatuur van 30 graden steek ik mijn hand in het water… ijskoud. Desondanks spetteren er een aantal toeristen in rond, alsof ze zo hun beslommeringen van zich af willen wassen.
L’Isle is een fraaie plaats om de Luberon-tour af te sluiten. Je kunt heerlijk dwalen door de smalle straatjes van de binnenstad en langs de vele kanalen. Of een café-au-lait drinken in de restaurants langs de Sorgue. Maar bovenal is l’Isle bekend als antiekwalhalla. Er zijn ruim 300 antiquairs gevestigd in het plaatsje met circa 20.000 inwoners. De plaatselijke markt op zondagmorgen is afgeladen met brocante-spullen. Daarnaast heeft Isle toonaangevende internationale antiekbeurzen binnen de stadsgrenzen. Bij mij blijft het op de zondagsmarkt bij super-Hollands ‘kijken – niet kopen’. Ik heb een goed excuus: er is nu eenmaal geen ruimte over in mijn fietstas.
Kijk voor toeristische informatie op: Luberoncoeurdeprovence.com.
Fietsroutes in Luberon, zie: Veloloisirprovence.com.
Er is nu voor 456 km aan bewegwijzerde routes uitgezet.
Op de site, bij de routes, staan ook fietsvriendelijke accommodaties en fietsverhuurbedrijven met het keurmerk ‘Accueil Vélo’.
Je kunt een rondje Luberon rijden via de Autour du Luberon à vélo (240 km).
Tip: La Méditerrannée à vélo (850 km), ofwel een deel van de EuroVelo 8 – Elche (Spa) tot Izmir (Tur) -, doorkruist onder meer Luberon, Lamediterraneeavelo.com.
Voor wijndomein Pérreal, zie Perreal.com.
Le village des Bories: Levillagedesbories.com.